ECLI:NL:CRVB:2015:415
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- F. Hoogendijk
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 28 augustus 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd gewijzigd in de norm voor een alleenstaande woningdeler toen [Y.] bij hem inwonend werd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand van appellant op 8 november 2012 ingetrokken, omdat zij van mening waren dat appellant en [Y.] een gezamenlijke huishouding voerden, wat appellant niet had gemeld. Na een bezwaarprocedure heeft het college de bijstand opnieuw ingetrokken op 24 september 2013, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij en [Y.] een zakelijke relatie hadden en geen gezamenlijke huishouding voerden. De Raad heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding, onder andere door financiële verstrengeling en wederzijdse zorg. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant en [Y.] in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was.