Uitspraak
2 juni 2014, 14/62 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die hun beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de dienst Werk en Inkomen Lekstroom ongegrond heeft verklaard. Appellanten hadden op 15 januari 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellanten niet tijdig de gevraagde bankafschriften en andere bewijsstukken hebben overgelegd. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellanten hebben meerdere keren afspraken gemaakt om de benodigde documenten te overleggen, maar hebben dit niet gedaan. Het dagelijks bestuur heeft appellanten herhaaldelijk de gelegenheid gegeven om de ontbrekende stukken aan te leveren, maar zij zijn hier niet in geslaagd. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten niet binnen de gestelde hersteltermijn de gevraagde gegevens hebben verstrekt, wat hen in deze situatie niet in staat stelde om hun aanvraag in behandeling te laten nemen.
De Raad heeft ook de argumenten van appellanten overwogen dat zij niet wisten welke gegevens zij moesten verstrekken en dat zij niet in staat waren om de bankafschriften te overleggen. Deze argumenten zijn door de Raad verworpen, omdat appellanten redelijkerwijs in staat hadden moeten zijn om de gevraagde informatie te verkrijgen. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld en dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellanten ongegrond. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier S.W. Munneke, op 24 november 2015.