ECLI:NL:CRVB:2015:4145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14/4981 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland langer dan vier weken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 13 april 2010 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had in de periodes van 25 juni 2012 tot en met 7 juli 2012 en van 28 november 2012 tot en met 9 januari 2013 in het buitenland verbleven. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft de bijstandsuitkering van appellante ingetrokken voor de periode van 15 december 2012 tot en met 9 januari 2013, omdat zij op 14 december 2012 de maximale periode van vier weken verblijf in het buitenland had overschreden.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de reden van het verblijf in het buitenland niet relevant is voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij slechts zeventien dagen te lang in het buitenland verbleef en dat zij voor medische behandeling in het buitenland was, maar de Raad heeft deze argumenten niet onderschreven. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, aangezien zij langer dan vier weken in het buitenland verbleef zonder dat er sprake was van dringende redenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2015.

Uitspraak

14/4981 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2014, 14/3221 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting van 13 oktober 2015 aan de orde gesteld. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 13 april 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Appellante verbleef in de perioden van 25 juni 2012 tot en met 7 juli 2012 en van 28 november 2012 tot en met 9 januari 2013 in het buitenland.
1.3.
Bij besluit van 26 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de periode van
15 december 2012 tot en met 9 januari 2013 ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante op 14 december 2012 de maximale periode van vier weken (aaneengesloten) verblijf in het buitenland, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, had bereikt. Van zeer dringende redenen die noodzaken tot het verlenen van bijstand gedurende de periode dat appellante langer dan vier weken in het buitenland verbleef, is niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar vaste rechtspraak (uitspraak van 15 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3316), overwogen dat de reden van het langer dan toegestane verblijf in het buitenland voor de beoordeling van het recht op bijstand op zichzelf niet van belang is. Dat appellante niet vanwege vakantie maar om medische redenen in het buitenland verbleef, is daarom niet relevant voor de beoordeling van de vraag of het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken. Het tot 1 januari 2012 geldende artikel 13, vierde lid, van de WWB, waarbij onder meer was bepaald dat personen jonger dan 65 jaar met vrijstelling van de arbeids- en re-integratieverplichtingen maximaal dertien weken in het buitenland mochten verblijven, noch het overgangsrecht, zijn van toepassing op appellante, nu haar verblijf in het buitenland na 1 januari 2012 aanving. Appellantes standpunt, dat zij recht heeft op een verblijf in het buitenland van drie maanden omdat zij is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, kan dan ook niet worden onderschreven. De stelling van appellante, dat het college zich bij de vaststelling van het aantal dagen dat zij teveel in het buitenland heeft verbleven moet beperken tot 2012, kan evenmin worden onderschreven. Uit de tekst van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB volgt dat ook wanneer het verblijf in het buitenland is verspreid over twee kalenderjaren, geen recht op bijstand bestaat indien iemand aaneengesloten meer dan vier weken buiten Nederland verblijft. Ten slotte slaagt appellantes beroep op dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de WWB niet. De enkele, niet onderbouwde stelling dat zij wegens medische redenen langer dan vier weken in het buitenland moest verblijven, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake was van een acute noodsituatie.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, net als in beroep, aangevoerd dat zij in 2012 zeventien dagen te lang in het buitenland verbleef zodat slechts over deze zeventien dagen het recht op bijstand ontbreekt. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij voor medische behandeling in het buitenland verbleef, zodat de vakantieregeling niet van toepassing was. Volgens appellante is sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat zij langer dan toegestaan in het buitenland verbleef, temeer daar de arbeidsverplichtingen niet op haar van toepassing zijn, zodat zij gerechtigd is drie maanden per jaar in het buitenland te verblijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD