ECLI:NL:CRVB:2015:4144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14-4404 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing langdurigheidstoeslag op basis van onvoldoende informatie over inkomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellanten, die sinds 19 december 2012 bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden een langdurigheidstoeslag aangevraagd over het jaar 2013. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, omdat appellanten onvoldoende duidelijkheid hadden verschaft over hun inkomen in de jaren 2011 en 2012. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat hun inkomen gedurende de referteperiode onder de bijstandsnorm bleef. De door hen overgelegde verklaring van een juridisch adviesbureau, waarin werd gesteld dat zij financieel ondersteund werden door familieleden, werd als ongeloofwaardig beschouwd, omdat deze geen concrete bedragen noemde en niet duidelijk was wanneer de ondersteuning had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van bijstandbehoevendheid bij de aanvragers ligt en dat zij niet aan deze verplichting hebben voldaan.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van het leveren van voldoende bewijs bij aanvragen voor langdurigheidstoeslagen onder de WWB.

Uitspraak

14/4404 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2014, 14/955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Weehuizen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. ter Zandvoort.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen laatstelijk vanaf 19 december 2012 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de vorm voor gehuwden. Op 7 oktober 2013 hebben appellanten een langdurigheidstoeslag over het jaar 2013 aangevraagd. In verband met deze aanvraag hebben appellanten jaaropgaven over 2010 en 2011 overgelegd, alsmede een verklaring van Juridisch Adviesbureau Dries van 6 juni 2012 (verklaring), waarin een dochter en een broer van appellant verklaren dat zij appellanten gedurende 12 maanden in 2012 financieel hebben ondersteund.
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten over de jaren 2011 en 2012 geen duidelijkheid hebben verschaft over de hoogte van hun inkomen, waardoor hun recht op een langdurigheidstoeslag niet kan worden vastgesteld. Het op de jaaropgave 2011 opgegeven bedrag (€ 1.526,-) is dermate laag dat dit niet het totale jaarinkomen van appellanten kan zijn geweest. De verklaring acht het college ongeloofwaardig omdat deze is gedateerd op 6 juni 2012, maar ziet op het gehele jaar 2012. Voorts worden in deze verklaring geen bedragen genoemd, zodat de hoogte van de financiële ondersteuning onbekend is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WWB verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
4.2.
In artikel 3 van de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012 van de gemeente ’s-Hertogenbosch (Verordening) is bepaald dat onder langdurig en laag inkomen wordt verstaan een gemiddeld inkomen per maand dat gedurende de referteperiode niet uitkomt boven 100% van de geldende bijstandsnorm. Uit artikel 2 van de Verordening volgt dat de referteperiode een periode van 36 maanden is, voorafgaand aan de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.
4.3.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Het is dus aan appellanten om aannemelijk te maken dat zij voldoen aan de voorwaarde dat hun inkomen gedurende de referteperiode niet hoger was dan de bijstandsnorm.
4.4.
De grond van appellanten dat zij in de gehele referteperiode in een financiële penibele situatie verkeerden en uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat hun inkomen het bijstandsniveau niet is ontstegen, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten over hun inkomen in 2012 onvoldoende informatie hebben verschaft. De enkele door appellanten overgelegde verklaring is onvoldoende concreet over de hoogte van de financiële ondersteuning door de broer en de dochter van appellant en de momenten waarop deze ondersteuning plaatsvond. Het college heeft zich reeds omdat het inkomen van appellanten in 2012 niet kan worden vastgesteld terecht op het standpunt gesteld dat op basis van de door appellanten aangeleverde gegevens het recht op langdurigheidstoeslag evenmin kan worden vastgesteld.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD