ECLI:NL:CRVB:2015:4139
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van persoonsgebonden budget (pgb) op basis van onvoldoende oriëntatie op zorgaanbod
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) voor appellante, die in 2004 is geboren en in 2013 is geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor had de aanvraag voor een pgb afgewezen omdat de wettelijke vertegenwoordigers van appellante, haar ouders, zich onvoldoende bewust waren van de rechten en plichten die een pgb met zich meebrengt. Dit werd onderbouwd met het feit dat zij geen door het Zorgkantoor gecontracteerde zorgverleners hadden benaderd, maar enkel bij vrienden en kennissen hadden geïnformeerd over zorg in natura.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en het standpunt van het Zorgkantoor onderschreven. De rechtbank oordeelde dat niet was voldaan aan artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling subsidies AWBZ, wat een dwingende weigeringsgrond is. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en het hoger beroep afgewezen.
De uitspraak bevestigt dat de aanvraag voor het pgb terecht is afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J. Brand en griffier V. van Rij.