ECLI:NL:CRVB:2015:4139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
14/3288 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden budget (pgb) op basis van onvoldoende oriëntatie op zorgaanbod

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) voor appellante, die in 2004 is geboren en in 2013 is geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor had de aanvraag voor een pgb afgewezen omdat de wettelijke vertegenwoordigers van appellante, haar ouders, zich onvoldoende bewust waren van de rechten en plichten die een pgb met zich meebrengt. Dit werd onderbouwd met het feit dat zij geen door het Zorgkantoor gecontracteerde zorgverleners hadden benaderd, maar enkel bij vrienden en kennissen hadden geïnformeerd over zorg in natura.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en het standpunt van het Zorgkantoor onderschreven. De rechtbank oordeelde dat niet was voldaan aan artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling subsidies AWBZ, wat een dwingende weigeringsgrond is. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en het hoger beroep afgewezen.

De uitspraak bevestigt dat de aanvraag voor het pgb terecht is afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J. Brand en griffier V. van Rij.

Uitspraak

14/3288 AWBZ
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 mei 2014, 14/561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
CZ Zorgkantoor Haaglanden (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.B. Epozdemir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2015. Voor appellante is
mr. Epozdemir verschenen. Het Zorgkantoor is, met schriftelijk bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst voor een overzicht van de feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellante is geboren in 2004. CIZ heeft haar in 2013 geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De indicatie betreft onder meer Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding Individueel (BI).
1.2.
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft het Zorgkantoor met toepassing van artikel 4:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geweigerd appellante een persoonsgebonden budget (pgb) voor de geïndiceerde zorgfuncties PV en BI te verlenen. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat uit het door de wettelijke vertegenwoordigers (de ouders) van appellante ingediende aanvraagformulier en budgetplan en het ‘Bewuste Keuze Gesprek’ (BKG) is gebleken dat zij zich onvoldoende bewust zijn van de rechten en plichten die een pgb met zich mee brengt.
1.3.
Namens appellante heeft haar moeder, [naam moeder] , bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft het Zorgkantoor ongegrond verklaard bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit). Het kantoor heeft, naast hetgeen reeds aan het besluit van 3 juli 2013 ter grondslag is gelegd, overwogen dat de ouders zich niet hebben georiënteerd op het door het Zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbod, als gevolg waarvan een pgb geweigerd moet worden in verband met het bepaalde in artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling subsidies AWBZ (Regeling).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het standpunt van het Zorgkantoor onderschreven dat niet is voldaan aan artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling, nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de rechtbank is gebleken dat de wettelijke vertegenwoordigster van appellante geen door het Zorgkantoor gecontracteerde zorgverleners heeft benaderd maar uitsluitend bij kennissen en vrienden heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van zorg in natura. De rechtbank heeft overwogen dat de weigeringsgrond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling een dwingende weigeringsgrond is en dat het bestreden besluit alleen al om die reden kan standhouden.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is met juistheid op de in 2 weergeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het Zorgkantoor de aanvraag van appellante terecht en op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) V. van Rij

AP