ECLI:NL:CRVB:2015:4128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
14/3903 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 21 juli 2011 ziek meldde na een aanrijding. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante locomotore beperkingen en overgevoeligheid voor prikkels had, welke zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige stelde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en selecteerde functies die zij kon vervullen. Het Uwv weigerde de uitkering per 18 juli 2013. Appellante ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag oordeelde dat er geen aanleiding was om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en dat de door appellante overgelegde informatie voldoende was betrokken bij het onderzoek. Appellante stelde in hoger beroep dat haar klachten, waaronder fibromyalgie en whiplash, niet goed waren beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts op zijn eigen oordeel mocht varen. De informatie van medisch specialisten leidde niet tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3903 WIA
Datum uitspraak: 20 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2014, 14/2366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 21 juli 2011 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als afdelingsmanager in verband met klachten na een aanrijding. Appellante is in mei 2013 onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat appellante locomotore beperkingen heeft en beperkingen in verband met overgevoeligheid voor prikkels. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellante wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 21 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 18 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de beperkingen juist zijn vastgesteld. De door appellante in bezwaar overgelegde medische informatie is daarbij in de beoordeling betrokken. Volgens deze verzekeringsarts bevestigt de informatie de klachten van appellante en is met deze klachten al rekening gehouden in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht appellante in staat voltijds werkzaamheden te verrichten in fysiek licht werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht de geselecteerde functies geschikt voor appellante en heeft ingestemd met de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juni 2013 is bij besluit van 10 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten of te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank waren er voldoende medische gegevens voorhanden en is de door appellante overgelegde informatie kenbaar bij het onderzoek betrokken. De gegevens geven onvoldoende steun voor het standpunt dat de beperkingen zijn onderschat of een urenbeperking aangewezen is. Voor een onderzoek door een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Voorts ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante te boven gaan. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid.
3. Appellante handhaaft in hoger beroep haar standpunt dat haar klachten zijn miskend. Sprake is van klachten behorend bij fibromyalgie en whiplash, ernstige gewrichtsklachten, nek- en schouderklachten met uitstraling naar de rug, rechterheup en linkerknie, evenwichts- en spraakproblemen en problemen met het uitsluiten van externe prikkels. Appellante stelt dat zij met haar klachten de geselecteerde functies niet kan vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onzorgvuldig te houden. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gebaseerd op psychisch en lichamelijk onderzoek van appellant alsmede op beoordeling van de aanwezige medische informatie. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante in bezwaar overgelegde medische informatie betrokken bij zijn oordeelsvorming.
4.2.
Het behoort tot de specifieke taak en deskundigheid van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Dat geldt zowel voor lichamelijke als voor psychische beperkingen. Voorts mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel ten aanzien van de aan te nemen (psychische) beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over zijn beperkingen.
4.3.
Appellante heeft informatie van diverse medisch specialisten en andere behandelaars overgelegd. Een deel van deze informatie heeft betrekking op de medische toestand van appellante ruim vóór de datum die hier in geding is, 18 juli 2013. Onder deze informatie bevinden zich de brief van 1 september 2011 van de KNO-arts, waarin onder meer is vermeld dat bij onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden, en zijn brief van 2 januari 2013, waarin is meegedeeld dat de KNO-arts appellante in oktober 2011 voor het laatst heeft gesproken. Bij de aanvang van de behandeling door het OCA Noordwijk in april 2013 heeft fysiotherapeut
J. Frauenfelder de klachten van appellante weergegeven. Bij de eindevaluatie van 22 augustus 2013 is onder meer vermeld dat bij onderzoek van het bewegingsapparaat de fysieke beperkingen zijn verminderd en een verbetering op cognitief en emotioneel gebied is waargenomen. De revalidatiearts heeft geconcludeerd dat op alle fronten verbetering heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze informatie aangegeven dat daarin geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen, omdat de informatie de klachten bevestigt en met deze klachten al rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Hij acht appellante in staat fulltime lichte werkzaamheden te verrichten.
4.4.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de beperkingen niet op het eigen oordeel heeft mogen varen. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de door appellante overgelegde informatie kenbaar bij het onderzoek is betrokken en de gegevens onvoldoende steun geven voor het standpunt dat de beperkingen zijn onderschat of een urenbeperking aangewezen is.
4.5.
Appellante heeft een brief van 29 oktober 2014 en een rapport van 7 januari 2014 van klinisch neuropsycholoog H.A.M. Middelkoop overgelegd. In het rapport is geconcludeerd dat appellante neuropsychologische restklachten heeft in het kader van een postwhiplashsyndroom en dat er geen neuropsychologische reststoornissen zijn. Er zijn geen evidente aanwijzingen voor organisch cerebrale reststoornissen of een degeneratie op cognitief gebied en voorts zijn er geen aanwijzingen voor psychopathologie. Volgens de klinisch neuropsycholoog zijn er naar alle waarschijnlijkheid geen andere factoren dan het ongeval op 20 juli 2011 die een verklaring kunnen vormen voor de restklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat gelet op deze informatie meer beperkingen voor concentreren of verdelen van de aandacht niet aan de orde zijn. De door de klinisch neuropsycholoog weergegeven klachten zijn niet geobjectiveerd. In de FML is in enige mate rekening gehouden met psychische klachten van appellante.
4.6.
De informatie van de klinisch neuropsycholoog leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen op de datum in geding. Er is rekening gehouden met de klachten van appellante. Van het aannemen van meer beperkingen kan alleen sprake zijn in geval van medisch objectiveerbare beperkingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van medisch objectiveerbare klachten. De stelling van appellante dat zij (meer) beperkingen heeft in verband met verminderde concentratie of laag werktempo moet daarom worden verworpen.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ingestemd met de onderbouwing van de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige. Deze onderbouwing is aangevuld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met een - in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde - toelichting op enkele aspecten.
4.8.
Gelet op deze onderbouwing van de arbeidsdeskundigen, zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alle signaleringen die op het formulier Resultaat Functiebeoordeling (RF) zijn weergegeven van een toelichting voorzien.
4.9.
Appellante heeft gesteld dat zij de werkzaamheden in de geselecteerde functies niet kan verrichten omdat zij niet in staat is tot hand- en vingergebruik en tillen, zoals vereist is in de functie van wikkelaar en niet kan werken in een lawaaierige omgeving. Betoogd is dat het precisiewerk betreft dat het concentratievermogen van appellante te boven gaat. Voorts acht appellante de functie van medewerker salarisadministratie (boekhouder) en teamondersteuner (administratief medewerker) niet geschikt omdat zij het daarin voorkomende computerwerk, de gedwongen werkhouding en belasting van schouder, arm en romp niet aankan.
4.10.
Deze door appellante ingenomen stellingen worden niet gevolgd. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat de geluidsbelasting in de functie van wikkelaar binnen de mogelijkheden ligt, omdat geen sprake is van grote lawaaibelasting en omdat in de functie gehoorbescherming kan worden gebruikt. Op de overige door appellante genoemde belastingpunten in de functies van wikkelaar, medewerker salarisadministratie en teamondersteuner zijn in het RF geen signaleringen gepresenteerd. Niet aannemelijk is dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellante overschrijdt.
4.11.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.10 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal

AP