ECLI:NL:CRVB:2015:4127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
14/4337 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de medische beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 1 maart 2010 arbeidsongeschikt is door rug-, nek- en schildklierklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van 8 juli 2014 terecht heeft geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 april 2014 de beperkingen van appellant niet onderschat. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant zorgvuldig beoordeeld en vastgelegd in de FML. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat, maar de Raad oordeelt dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De conclusies van de verzekeringsarts zijn gebaseerd op de beschikbare medische informatie en de door appellant overgelegde gegevens zijn in de beoordeling betrokken. De Raad bevestigt dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, en dat de toekenning van de WIA-uitkering op juiste gronden heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

14/4337 WIA
Datum uitspraak: 20 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 juli 2014, 13/4249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 maart 2010 uitgevallen vanuit zijn functie van magazijnmedewerker in verband met rug-, nek- en schildklierklachten. Op 13 juli 2012 heeft het Uwv de aanvraag om toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts is aannemelijk dat appellant vrij fors beperkt is ten aanzien van het bewegingsapparaat, met name wat betreft de functie van de schouder en in mindere mate wat betreft de knieën, de rug en de nek. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2013.
De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd, die appellant wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis daarvan heeft de arbeidskundige het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 58,65%. Bij besluit van 4 februari 2013 is vastgesteld dat appellant met ingang van 27 februari 2012 recht heeft op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58,65%.
1.2.
Appellant is voorts onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die in de FML van 22 mei 2013 aanvullende beperkingen heeft vastgesteld in verband met de lichamelijke klachten van appellant. Daarbij is de door appellant overgelegde medische informatie in aanmerking genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts geconcludeerd dat er geen indicaties zijn voor psychische problematiek. De informatie van Belgische behandelaars is onvoldoende om meer beperkingen aan te nemen, omdat in België de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vanuit een ander kader gebeurt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is evenals de arbeidsdeskundige op basis van de eerder geselecteerde functies tot de conclusie gekomen dat het verlies aan verdienvermogen op 58,65% dient te worden vastgesteld. Bij besluit van 20 juni 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 februari 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
In beroep heeft appellant aanvullende medische informatie overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek gedaan en aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 2 april 2014, omdat op de datum in geding,
27 februari 2012, toch sprake is van psychopathologie. Vervolgens zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw functies geselecteerd, die appellant wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis daarvan heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 55,54%.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische beoordeling op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Er zijn geen aanknopingspunten op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat in de FML van 2 april 2014 de beperkingen van appellant zijn onderschat. Voor de vastgestelde beperkingen is een voldoende en draagkrachtige motivering gegeven. In beroep is rekening gehouden met de psychische situatie op de datum in geding. In bezwaar was daarover niets aangevoerd. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de conclusies van de Belgische behandelaars niet dienen te worden overgenomen. Niet kan worden uitgesloten dat deze conclusies zijn ingegeven door het verschil tussen het Belgische en het Nederlandse beoordelingssysteem. Het Uwv is niet gebonden aan de conclusies van een buitenlands orgaan over de arbeidsongeschiktheid van appellant. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. Het feit dat in beroep opnieuw functies zijn geselecteerd, betekent niet dat er een rechtsregel is geschonden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. Hij wijst op het medicijngebruik en verwijst naar de overgelegde stukken van de huisarts en (andere) behandelaars. Appellant heeft voorts gesteld dat de aanscherping van de FML tot een hoger - in plaats van lager - arbeidsongeschiktheidspercentage dient te leiden, omdat in beroep aanzienlijk meer beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft erop gewezen dat hij in België na uitvoerig onderzoek voor 100% arbeidsongeschikt is verklaard en Belgische artsen hebben vastgesteld dat hij niet in staat is passende arbeid te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Juist is het oordeel van de rechtbank dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gebaseerd op het onderzoek van de verzekeringsartsen en de aanwezige medische informatie. Ook de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie is in de beoordeling betrokken.
4.2.
Het behoort tot de specifieke taak en deskundigheid van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Dat geldt zowel voor lichamelijke als voor psychische beperkingen. Voorts mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel ten aanzien van de aan te nemen (psychische) beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over zijn beperkingen.
4.3.
Bij de aanvraag en in bezwaar is informatie van diverse medische specialisten en andere behandelaars overgelegd. Een deel van deze informatie heeft betrekking op de medische toestand van appellant ruim vóór 27 februari 2012, de datum die hier in geding is. Een ander deel van de overgelegde informatie ziet op de toestand na de datum in geding. In een rapport van 28 april 2010 van neuroloog dr. Tillemans, neuroloog van het [naam ziekenhuis] te [woonplaats], is aangegeven dat bij appellant een wortelcompressie is vastgesteld. Dr. Thiessen van de afdeling endocrinologie van de Universitaire Ziekenhuizen te Leuven heeft in een rapport van 17 april 2012 informatie gegeven over de medische situatie van appellant in de periode van februari 2010 tot en met april 2012. In februari 2012 is onder meer sprake van een evoluerende schildklieraandoening (hyperthyroïdie). In een rapport van
6 september 2012 van dr. Vanhoenacker, werkzaam in het [naam ziekenhuis], is onder meer uiteengezet dat sprake is van ernstig kraakbeenlijden, vroegtijdige degeneratieve veranderingen en een vochtuitstorting in het kniegewricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede naar aanleiding van de in bezwaar overgelegde informatie de FML op
22 mei 2013 aangescherpt. Daarbij zijn alsnog (meer) beperkingen aangenomen voor trilbelasting, lopen, staan, staan tijdens het werk en hoofdbewegingen.
4.4.
In beroep heeft appellant nadere informatie overgelegd van neuropsychiater dr. Dom, de neuroloog en de huisarts. De huisarts heeft in een verklaring van 28 maart 2013 - na overleg met de neuroloog - gesteld dat lichte fysieke arbeid voor appellant niet is vol te houden en werk zonder een urenbeperking te belastend is. De neuroloog heeft gesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt is in verband met radiculair lijden in de bovenste ledematen en cervicale spiraalkanaalstenose. In reactie op deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de neuroloog en de huisarts hun stelling niet met medisch objectieve argumenten hebben onderbouwd. Neuropsychiater Dom heeft verklaard dat appellant in behandeling is voor een psychotisch depressief syndroom, een majeure depressie en secundaire paranoia. De neuropsychiater stelt dat appellant voor 100% arbeidsongeschikt is. De huisarts heeft in een brief van 12 maart 2014 toegelicht dat in februari 2012 sprake was van psychische problemen, huwelijksproblemen, slaapproblemen en dat appellant in verband daarmee in de periode van januari tot april 2012 tweemaal is opgenomen geweest in een crisisinterventiecentrum te [woonplaats]. Naar aanleiding van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere informatie ingewonnen bij de huisarts en vervolgens op 2 april 2014 de in de FML opgenomen beperkingen nogmaals aangescherpt. Daarbij zijn alsnog (meer) beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht op de datum in geding sprake van psychopathologie, waarvoor appellant is behandeld met medicatie en kortdurende opnames.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat in de FML van 2 april 2014 de beperkingen van appellant zijn onderschat is eveneens juist. Niet aannemelijk is dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft weliswaar gewezen op zijn lichamelijke en psychische klachten, maar niet aangegeven op welke onderdelen de FML nog nader zou moeten worden aangescherpt. In de voorhanden informatie van de behandelaars zijn geen aanwijzingen gevonden dat de beschikbare medische gegevens tot meer (concrete) beperkingen dienen te leiden. Daaraan doet niet af dat de behandelaars hebben verklaard dat appellant voor 100% arbeidsongeschikt is of niet in staat om ingeschakeld te worden in het gewone arbeidscircuit. Het Uwv heeft terecht betoogd dat deze verklaringen niet kunnen worden gevolgd, omdat de Wet WIA en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten uitgaan van een medische en arbeidskundige beoordeling aan de hand van vaststelling van functionele mogelijkheden en vergelijking van deze mogelijkheden met de belasting in mogelijk te vervullen functies.
4.6.
De overgelegde informatie leidt ook niet tot twijfel aan de vaststelling dat appellant niet is aangewezen op urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze vaststelling onderbouwd. Voor de stelling dat deze onderbouwing tekortschiet kunnen in de beschikbare medische informatie geen aanwijzingen worden gevonden.
4.7.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen die in de Resultaat functiebeoordeling zijn weergegeven voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Daaraan doet niet af dat - na aanscherping van de FML - eerst in beroep functies zijn geselecteerd die in overeenstemming zijn met de voor appellant vastgestelde beperkingen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van
22 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI5946, is bij beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid bij het einde van de wachttijd van 104 weken in beginsel toegestaan dat functies worden geselecteerd die eerder nog niet de betrokkene zijn voorgehouden.
4.8.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal

TM