ECLI:NL:CRVB:2015:4110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- G. van Zeben - de Vries
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering op basis van de Wet WIA en de geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag. Het Uwv stelde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrondverklaring van haar bezwaar. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen van appellante.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar psychische aandoeningen, wat haar zou beletten om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het bestreden besluit van het Uwv terecht was, omdat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en geen medische argumenten waren aangedragen die de conclusie van het Uwv konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om onderbouwde medische argumenten aan te dragen als zij twijfelen aan de vastgestelde beperkingen.