ECLI:NL:CRVB:2015:4075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/2678 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 17 oktober 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) ingediend. Het college verzocht appellante om aanvullende informatie, maar zij heeft niet volledig voldaan aan dit verzoek. Bij besluit van 14 november 2013 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellante onvoldoende gegevens had verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en voldoende informatie heeft overgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en woon- en verblijfplaats. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en stelt vast dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De uitspraak is gedaan op 17 november 2015.

Uitspraak

14/2678 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 29 april 2014, 14/1092 en 14/636 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 25 augustus 2015. Partijen zijn niet verschenen, appellante met bericht.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 17 oktober 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) ingediend. Naar aanleiding van die aanvraag heeft het college haar bij brief van 24 oktober 2013 om nadere gegevens verzocht, waaronder een verklaring van appellante over de wijze waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode vanaf 15 juli 2013 tot 24 oktober 2013, een verklaring van derden indien zij een bijdrage hebben geleverd in het levensonderhoud van appellante vanaf 15 juli 2013 tot 24 oktober 2013 en een verklaring van appellante op welke adressen zij heeft verbleven vanaf 7 augustus 2013. Daarnaast dient zij het aanvraagformulier alsnog volledig in te vullen. Appellante heeft per
e-mailbericht van 28 oktober 2013 zelf een schriftelijke verklaring gegeven en tevens een door [M] opgestelde verklaring van 27 oktober 2013 overgelegd.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2013 heeft het college de bijstandsaanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Appellante heeft niet volledig voldaan aan het verzoek om informatie, waardoor het college over onvoldoende gegevens beschikt om haar recht op bijstand vast te stellen.
1.3.
Bij besluit van 3 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2013 ongegrond verklaard. Appellante heeft met haar reactie op de herstelbrief niet voldaan aan wat van haar gevraagd werd, omdat zij geen verklaring(en) heeft overgelegd waaruit blijkt hoe appellante in haar onderhoud heeft voorzien, geen verblijfsadressen heeft doorgegeven en geen volledig ingevuld aanvraagformulier heeft opgestuurd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en alle benodigde, althans voldoende informatie heeft overgelegd om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Voor de eventuele ontbrekende gegevens heeft appellante een valide verklaring gegeven.
4.3.
Uit de stukken die appellante bij haar aanvraag en naar aanleiding van de brief van het college van 24 oktober 2013 heeft overgelegd, valt op te maken dat tussen 13 augustus 2013 en 22 augustus 2013 geldopnames hebben plaatsgevonden in Runaway Bay (Jamaica) en Miami (Verenigde Staten van Amerika) van de bankrekening waarop door de bewindvoerder het leefgeld werd gestort (de leefgeldrekening). Naast deze geldopnames, hebben gedurende vier maanden geen opnames plaatsgevonden van de leefgeldrekening. Aan appellante is gelet hierop onder meer gevraagd om een schriftelijke verklaring over deze transacties in het buitenland, om schriftelijke verklaringen waaruit blijkt hoe zij heeft voorzien in de reis- en verblijfkosten, een schriftelijke verklaring op welke adressen zij heeft verbleven vanaf
7 augustus 2013 tot 24 oktober 2013 en om een volledig ingevuld aanvraagformulier, omdat op het formulier de punten 5.7 (inkomsten uit lijfrente of andere waardepapieren), 5.8 (heeft u nog inkomsten tegoed) en 7.2 (alle bank-, giro en spaarrekeningen) niet zijn ingevuld .
4.4.
In de door appellante overgelegde verklaring van [M] heeft hij verklaard appellante gedurende een half jaar regelmatig te hebben geholpen door boodschappen te verschaffen, haar brievenbus in de gaten te houden en de brievenbus te legen als appellante niet aanwezig was. Dit is echter een onvolledige verklaring, omdat daarmee geen inzicht wordt geboden in hoe appellante in de overige noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bijvoorbeeld kleding, persoonlijke verzorgingsartikelen, huishoudelijke artikelen en de vaste lasten heeft voorzien. Uit de verklaring van appellante zoals neergelegd in het emailbericht van 28 oktober 2013 blijkt, dat geen verklaring kan worden gegeven door de moeder van appellante over het verblijf bij haar in Almere, omdat de moeder en zus van appellante gedurende langere tijd in Suriname verblijven. Appellante heeft voorts de vragen
5 (inkomsten) en 7 (bezittingen) van het aanvraagformulier, ook nadat haar daarom was verzocht, niet volledig beantwoord. De bewindvoerder heeft hierover in zijn brief van
29 oktober 2013 verklaard dat hij ervan uitgaat dat deze punten niet zijn ingevuld door appellante, omdat deze vragen in haar situatie niet van toepassing zijn. Het college heeft terecht vastgesteld dat hiermee niet is voldaan aan wat is gevraagd, namelijk het invullen van alle vragen onder 5 en 7, waardoor onder meer de vraag over de op naam van appellante staande bank- en spaarrekeningen onbeantwoord is gebleven.
4.5.
Gezien het voorgaande heeft appellante onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie en over haar woon- en verblijfplaats. Appellante heeft onvoldoende gegevens verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken, zodat het college bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en Y.I. Klik en
A.M. van der Leeden als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V. van Rij

HD