Uitspraak
28 mei 2014, 13/4982 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 10 juni 2013 bijstandsaanvraag ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het aanvraagproces heeft hij echter wisselende en onvolledige informatie verstrekt over zijn woonsituatie, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal hem belemmerde in het correct beantwoorden van vragen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant bij eerdere gelegenheden, zoals het intakegesprek en de hoorzitting, zonder hulp van een tolk verklaringen heeft afgelegd. De Raad concludeert dat de appellant wel degelijk in staat was om de vragen te begrijpen en dat hij de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden.
De Raad benadrukt dat het essentieel is voor de beoordeling van het recht op bijstand dat de aanvrager duidelijkheid verschaft over zijn woon- en verblijfplaats. Aangezien de appellant hierin niet heeft voldaan, kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De Raad bevestigt daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.