ECLI:NL:CRVB:2015:4073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/3876 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke woonsituatie en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 10 juni 2013 bijstandsaanvraag ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het aanvraagproces heeft hij echter wisselende en onvolledige informatie verstrekt over zijn woonsituatie, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal hem belemmerde in het correct beantwoorden van vragen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant bij eerdere gelegenheden, zoals het intakegesprek en de hoorzitting, zonder hulp van een tolk verklaringen heeft afgelegd. De Raad concludeert dat de appellant wel degelijk in staat was om de vragen te begrijpen en dat hij de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden.

De Raad benadrukt dat het essentieel is voor de beoordeling van het recht op bijstand dat de aanvrager duidelijkheid verschaft over zijn woon- en verblijfplaats. Aangezien de appellant hierin niet heeft voldaan, kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De Raad bevestigt daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3876 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 mei 2014, 13/4982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Dekker-Koenders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 10 juni 2013 gemeld voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 25 juni 2013 heeft een intakegesprek plaatsgevonden en heeft appellant de aanvraag ingediend. Daarbij heeft appellant als adres opgegeven [adres 1] te [woonplaats] (adres 1). Tijdens het intakegesprek heeft appellant verklaard dat hij niet verblijft op dat adres, maar op verschillende andere adressen in [woonplaats] en [plaatsnaam 1] , waaronder regelmatig op het adres van zijn ex-partner [adres 2] te [woonplaats] (adres 2). Op 27 juni 2013 heeft appellant adressen in [woonplaats] en [plaatsnaam 2] opgegeven, waar hij in de periode van 10 juni 2013 tot en met
23 juni 2013 de nacht heeft doorgebracht. Appellant heeft daarbij geen adres in [plaatsnaam 1] opgegeven.
1.2.
De Afdeling handhaving van de gemeente [woonplaats] heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfssituatie van appellant. Op 2 juli 2013 is een huisbezoek afgelegd op adres 1. Appellant is daar niet aangetroffen, waarna een huisbezoek op adres 2 is afgelegd. Appellant was op dit adres aanwezig en heeft tijdens dat huisbezoek, voor zover van belang, verklaard dat hij vaak verblijft op adres 2, dat hij in [plaatsnaam 1] op het Mercatorplein ook een verblijfsadres heeft, dat hij het precieze adres niet weet, maar wel de sleutel van de woning op dat adres heeft en dat hij de laatste drie weken in [plaatsnaam 1] en bij zijn ex-partner slaapt.
1.3.
Bij besluit van 4 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant tegenstrijdige en onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn verblijfadressen en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, waardoor hij niet alle hem gestelde vragen goed heeft begrepen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 10 juni 2013 (datum melding) tot en met 4 juli 2013 (datum afwijzingsbesluit).
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een juiste toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. In een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Uit 1.1 en 1.2 volgt dat appellant, anders dan aangevoerd, wisselende en onvolledige inlichtingen heeft verschaft over zijn woonsituatie. Dat appellant de Nederlandse taal niet geheel machtig is en dat hij daardoor de hem gestelde vragen niet goed heeft begrepen, zoals eerst in hoger beroep gesteld, is niet aannemelijk. Appellant heeft bij diverse gelegenheden, zoals het intakegesprek, de hoorzitting in bezwaar en ter zitting bij de rechtbank, zonder hulp van een tolk verklaringen afgelegd en daarbij is niet gebleken dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst of dat hij aan hem gerichte vragen niet begreep. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant de op hem rustende wettelijke
inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. Als gevolg hiervan is de woonsituatie van appellant onduidelijk gebleven, waardoor het recht op bijstand in de hier te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) B. Fotchind

HD