Uitspraak
6 januari 2015, 14/4031 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar was niet verschenen op een uitnodiging voor een gesprek met de gemeente. De rechtbank had het beroep van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag om bijstand afgewezen omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aan zijn wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft voldaan door niet op het gesprek te verschijnen. De appellant had zich in oktober 2013 naar Marokko begeven vanwege de ernstige gezondheidstoestand van zijn broer, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om de afwijzing van de bijstandsaanvraag te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het college in zijn recht stond om de aanvraag af te wijzen. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om melding te maken van zijn verblijf in Marokko en dat het college niet verplicht was om nader onderzoek te doen. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier B. Fotchind.