ECLI:NL:CRVB:2015:4052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/5960 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep bij hoger beroep na niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 september 2014. De rechtbank had het beroep van appellant, tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 februari 2014, niet-ontvankelijk verklaard op grond van een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J. de Kaste, maar is niet verschenen op de zitting van 7 oktober 2015. De minister werd vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.

De Centrale Raad overweegt dat, volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tegen een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. In plaats daarvan kan er verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals ook vermeld in de aangevallen uitspraak. Gezien deze bepalingen concludeert de Raad dat hij niet bevoegd is om het hoger beroep van appellant te behandelen. Het hoger beroepschrift wordt daarom met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit als verzetschrift te behandelen.

De Raad beslist dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bepaalt dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van €122,- aan hem wordt terugbetaald. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J. Brand en griffier V. van Rij.

Uitspraak

14/5960 WSF
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 september 2014, 14/3139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van de minister van 20 februari 2014, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1.
In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Wel kan ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb tegen een dergelijke uitspraak verzet worden gedaan bij de rechtbank. Dit rechtsmiddel is ook vermeld onderaan de aangevallen uitspraak.
2.2.
De Raad is, gelet op het voorgaande, van oordeel niet bevoegd te zijn om het hoger beroep van appellant te behandelen. Het hoger beroepschrift wordt dan ook met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb alsnog doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit als verzetschrift te behandelen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart zich onbevoegd;
- bepaalt dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van €122,- aan hem
wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) V. van Rij
GdJ