ECLI:NL:CRVB:2015:4052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep bij hoger beroep na niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 september 2014. De rechtbank had het beroep van appellant, tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 februari 2014, niet-ontvankelijk verklaard op grond van een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J. de Kaste, maar is niet verschenen op de zitting van 7 oktober 2015. De minister werd vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
De Centrale Raad overweegt dat, volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tegen een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. In plaats daarvan kan er verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals ook vermeld in de aangevallen uitspraak. Gezien deze bepalingen concludeert de Raad dat hij niet bevoegd is om het hoger beroep van appellant te behandelen. Het hoger beroepschrift wordt daarom met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit als verzetschrift te behandelen.
De Raad beslist dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bepaalt dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van €122,- aan hem wordt terugbetaald. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter J. Brand en griffier V. van Rij.