ECLI:NL:CRVB:2015:4038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
14-2883 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant meldde zich op 14 juni 2011 ziek vanwege rug- en nekklachten en zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd op 15 mei 2013 door het Uwv afgewezen, omdat hij op 11 juni 2013 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 21 augustus 2013. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant niet aangepast hoefde te worden.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen en dat hij niet in staat was de functies van magazijnmedewerker en besteller post/pakketten te vervullen. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De verzekeringsarts had de relevante informatie van de behandelende sector in de besluitvorming betrokken en had afdoende gemotiveerd waarom de klachten van appellant geen aanleiding gaven tot het aannemen van beperkingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2014, 13/3818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Degelink hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport ingezonden van 19 juni 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Door appellant zijn nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft zich op 14 juni 2011 met rug- en nekklachten ziek gemeld voor zijn werk als chauffeur. Zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is door het Uwv afgewezen bij besluit van 15 mei 2013. Hierin is bepaald dat appellant op 11 juni 2013, 104 weken na zijn uitval, voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant is, met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond geacht bij besluit van 21 augustus 2013 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder overweging dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de bevindingen van de medisch adviseur van appellant geen aanleiding geven tot het aanpassen van de belastbaarheid voor arbeid van appellant op 11 juni 2013, de datum die in dit geding van belang is. Uitgaande van de aldus vastgestelde medische beperkingen twijfelt de rechtbank niet over de geschiktheid van de geduide functies. Er is deugdelijk gemotiveerd waarom de signaleringen bij die functies niet tot een andere conclusie leiden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. Verder stelt appellant dat hij niet in staat is de functies magazijn-, expeditiemedewerker en besteller post/pakketten te vervullen, omdat door de belasting in die functies zijn belastbaarheid wordt overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek bij appellant verricht en in bezwaar is informatie van de behandelende sector bij de besluitvorming betrokken. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 oktober 2013 afdoende heeft gemotiveerd waarom het rapport van appellants medisch adviseur Van der Eijk hem niet tot een andere conclusie brengt. In hoger beroep heeft appellant wezenlijk hetzelfde aangevoerd als in beroep. Ten aanzien van de klacht dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen in verband met het oorsuizen (tinnitus) waaraan appellant lijdt, wordt overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat uit die aandoening medisch objectiveerbare beperkingen voor appellant voortvloeien.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de functie magazijn-, expeditiemedewerker voor hem niet geschikt is, omdat in die functie een (elektrische) hefwagen moet worden bestuurd. Uit eigen ervaring weet appellant dat zulke hefwagens een trillingsbelasting opleveren, het torderen van nek en romp nodig maken en een regelmatige grote armuitslag vereisen. Het Uwv heeft echter erop gewezen dat in de geduide functie het torderen binnen de belastbaarheid blijft en dat die functie geen specifieke belasting kent op trillingen en reiken, terwijl voor het besturen van een hefwagen maar een zeer geringe kracht hoeft te worden uitgeoefend. Appellant acht de functie besteller post/pakketten niet geschikt, omdat zijn concentratievermogen door slaaptekort is verminderd en hij bij het besturen van een bestelauto meer moet verdraaien (om in de buitenspiegels te kunnen kijken) dan hem mogelijk is. Ook kan hij niet lang genoeg achtereen met de armen vooruit het stuur vasthouden. Het Uwv heeft erop gewezen dat de torsie blijft binnen de belastbaarheid van appellant en dat ten aanzien van concentratie en het gebruik van de armen geen medisch objectiveerbare beperkingen zijn aangenomen. Gelet op deze toelichtingen van het Uwv, is er geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van deze functies voor appellant.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot het betalen van schadevergoeding moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM