ECLI:NL:CRVB:2015:4035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
13-4364 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ongeval en herhaling gronden in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die na een ongeval in 2007 rugklachten had. Appellant ontving een ZW-uitkering, maar het UWV concludeerde op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dat hij geschikt was voor verschillende functies. De ZW-uitkering werd per 21 juni 2012 beëindigd, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld. De Raad bevestigde dat appellant op medische gronden geschikt was voor de functies die eerder waren vastgesteld en dat er geen nieuwe medische informatie was die zijn standpunt onderbouwde. De Raad oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 9 oktober 2015.

Uitspraak

13/4364 ZW
Datum uitspraak: 9 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2013, 12/4352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 10 november 2007 heeft appellant een ongeval gehad, waaraan hij rugklachten heeft overgehouden. Hij heeft vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij de beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is op 8 december 2009 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant geschikt is voor de functies bode-bezorger, wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur en administratief medewerker (beginnend). Op basis van de inkomsten die appellant hiermee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse minder dan 35%. Bij besluit van 30 december 2009 heeft het UWV appellant bericht dat hij per 9 november 2009 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft tot 11 oktober 2011 gewerkt bij [BV] als parkeerwachter en in de kantinedienst. Appellant ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Hij heeft zich op 23 april 2012 ziek gemeld in verband met rugklachten. Hierop is appellant een ZW-uitkering toegekend.
1.3.
Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het Uwv deze ZW-uitkering met ingang van 21 juni 2012 beëindigd omdat appellant met ingang van deze datum weer geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 23 juli 2012 is het bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.4.
Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv een nader standpunt ingenomen, neergelegd in het besluit van 12 november 2012 (bestreden besluit). Het Uwv heeft gesteld dat de maatgevende arbeid niet de werkzaamheden bij [BV] is, maar de destijds in het kader van de WIA geselecteerde functies. Het Uwv heeft de ZW-uitkering beëindigd per 4 oktober 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarbij overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder rugklachten; het door appellant ingebrachte rapport van 24 november 2011 van orthopedisch chirurg J.H.J.P.M. Kortmann en neuroloog J. Hagemans van Justus Medisch Centrum heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij de beoordeling. De specialisten verwachtten geen verslechtering of verbetering. Tevens heeft deze verzekeringsarts appellant gezien op de hoorzitting op 20 juli 2012. In het rapport van 20 juli 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen nieuwe gezichtspunten met betrekking tot de medische situatie naar voren zijn gekomen die aanleiding vormen de medische grondslag onjuist te achten. De medische situatie is objectief gezien ongewijzigd ten opzichte van 2009, waardoor appellant onveranderd belastbaar is conform de FML van 8 december 2009. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 oktober 2012 geconcludeerd dat de maatstaf “eigen arbeid” als bedoeld in de ZW de per 9 november 2009 in het kader van de WIA geduide functies zijn. Nu de functionele mogelijkheden van appellant op 21 juni 2012 hetzelfde zijn als bij het arbeidsdeskundig onderzoek van 30 december 2009 op grond van de FML van 8 december 2009, betekent dit volgens de arbeidsdeskundige dat appellant op 21 juni 2012 onverkort geschikt is voor de destijds geduide functies. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische situatie is verslechterd ten opzichte van de in de FML van 8 december 2009 omschreven beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd per 4 oktober 2012.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het beroep zich richt tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 4 oktober 2012 en heeft daarbij aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen onderschat zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar het rapport van Justus Medisch Centrum van 24 november 2011.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Het vorenstaande betekent dat als maatstaf dient te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies zoals die voor betrokkene in het kader van de WIA-beoordeling per 9 november 2009 als geschikt zijn aangemerkt. Bij deze beoordeling zijn voor appellant de functies bode-bezorger, wikkelaar en adminstratief medewerker (beginnend) geselecteerd. Het gaat om de vraag of appellant op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, geschikt was voor één van die functies.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd en wordt niet met nadere medische informatie onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Het Uwv heeft op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang 4 oktober 2012 beëindigd.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten in hoger beroep.
6. Nu het hoger beroep niet slaagt, zal het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding worden afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 oktober 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP