ECLI:NL:CRVB:2015:399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van nabestaandenuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving sinds 1 januari 1988 een weduwnaarspensioen dat later is omgezet naar een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft na een onderzoek naar de leefsituatie van de appellant, waarbij een huisbezoek is afgelegd, besloten om de nabestaandenuitkering van de appellant per 1 mei 2011 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Svb de nodige kennis over relevante feiten en omstandigheden had moeten vergaren en dat de bewijslast bij de Svb ligt. De Raad heeft ook de relevante artikelen van de Anw besproken, die bepalen wanneer het recht op nabestaandenuitkering eindigt bij het aangaan van een gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb terecht heeft aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, gebaseerd op de verklaring van de appellant en de checklist die hij had ondertekend. De appellant betwistte de datum waarop de gezamenlijke huishouding zou zijn begonnen, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvankelijke verklaring van de appellant in twijfel trokken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.