ECLI:NL:CRVB:2015:3960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14/656 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag en zelfstandig wonen van een kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de kinderbijslag van appellant voor zijn dochter. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de kinderbijslag met terugwerkende kracht herzien, omdat zij aannemelijk had gemaakt dat de dochter van appellant niet zelfstandig woonde, maar tot het huishouden van een ander behoorde. Appellant had tweevoudige kinderbijslag aangevraagd, maar de Svb concludeerde dat hij niet in aanmerking kwam voor deze regeling, omdat hij niet grotendeels in het onderhoud van zijn dochter had bijgedragen. De rechtbank Amsterdam had eerder de Svb opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar de Svb bleef bij haar standpunt. In hoger beroep stelde appellant dat zijn dochter wel zelfstandig woonde en dat hij haar grotendeels had onderhouden. De Raad oordeelde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd dat de dochter niet zelfstandig woonde en dat appellant niet had aangetoond dat hij grotendeels in haar onderhoud had bijgedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de herziening van de kinderbijslag bleef in stand.

Uitspraak

14/656 AKW
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2013, 13/743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Heijningen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij brief van 2 oktober 2007 verzocht om tweevoudige kinderbijslag voor zijn dochter [naam dochter] , geboren [in] 1992. Appellant heeft daarbij meegedeeld dat [naam dochter] om studieredenen uitwonend is op het adres [adres 1] . Ten bewijze daarvan heeft appellant een door de Marokkaanse overheid gelegaliseerd huurcontract overgelegd waaruit blijkt dat [naam 1] aan appellant de woning op dit adres heeft verhuurd van 1 september 2007 tot en met 30 december 2009. De woning bestaat uit drie kamers, een keuken, badkamer en toilet en de huur bedraagt 1500 dirham per maand, zo vermeldt het huurcontract. Aan appellant is daarop tweevoudige kinderbijslag toegekend.
1.2.
In het kader van de steekproef 16+ 2008-2009 heeft de Svb aan de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse ambassade te Rabat verzocht een onderzoek in te stellen naar onder meer het zelfstandig uitwonend zijn van [naam dochter] op het in 1.1 vermelde adres. Uit het rapport van 11 februari 2010 van de sociaal attaché blijkt dat twee medewerkers van de sociaal attaché op 4 februari 2010 een bezoek hebben gebracht aan het woonadres van de ouders van [naam dochter] te [adres 2] . [naam dochter] is daar aangetroffen en heeft ten overstaan van hen verklaard dat zij alleen en zelfstandig op het in 1.1 vermelde adres woont. Volgens [naam dochter] betreft het een door haar gehuurd appartement. Vervolgens hebben de twee medewerkers een bezoek gebracht aan het in 1.1 vermelde adres. De buurvrouw met de schuin tegenoverliggende voordeur heeft verklaard geen enkel meisje te kennen dat alleen en zelfstandig in het gebouw woont. De op het in 1.1 vermelde adres aangetroffen oudere vrouw, die haar identiteit niet wilde prijsgeven, heeft verklaard dat [naam dochter] inderdaad in de woning woont. De sociaal attaché heeft daarop geconcludeerd dat [naam dochter] mogelijk niet zelfstandig woont op het opgegeven adres.
1.3.
In het kader van de steekproef 2008-2009 en 2009-2010 heeft de Svb wederom aan de sociaal attaché verzocht een onderzoek in te stellen naar het uitwonend zijn van [naam dochter] op het in 1.1 vermelde adres. Uit het rapport van 31 augustus 2010 van de sociaal attaché blijkt dat twee medewerkers van de sociaal attaché een bezoek hebben gebracht aan het adres. Dezelfde vrouw als tijdens het onderzoek van 4 februari 2010 wordt op het adres aangetroffen, zijnde [naam 2] . Zij heeft verklaard dat [naam dochter] nooit in de woning heeft gewoond. [naam dochter] is het vriendinnetje van haar kleindochter en komt haar kleindochter af en toe opzoeken. [naam 2] woont in de woning samen met haar zoon [naam zoon] en haar kleindochter. Zij woont er al jaren en de woning is nooit verhuurd geweest. [naam dochter] heeft geen schriften of boeken in de woning liggen. Dat zij eerder anders heeft verklaard, komt voort uit het feit dat zij de vader van [naam dochter] een dienst wilde bewijzen door hem het adres te laten gebruiken, verklaarde [naam 2] . De sociaal attaché heeft in zijn rapport uiteengezet dat het huurcontract geen waarde heeft. Het geldt alleen tussen beide partijen. De autoriteiten die het contract legaliseren, nemen geen kennis van de inhoud.
1.4.
Bij besluit van 8 november 2010 heeft de Svb het recht op tweevoudige kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2007 tot en met het eerste kwartaal van 2010 herzien naar een recht op enkelvoudige kinderbijslag. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat [naam dochter] niet heeft gewoond op het in 1.1 vermelde adres doch thuiswonend is geweest.
1.5.
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2012 ongegrond verklaard.
1.6.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 februari 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:912) het beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2011 vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft het besluit onvoldoende gemotiveerd geacht nu het dossier aanwijzingen bevat dat [naam dochter] wel in [adres 1] verbleef.
1.7.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2012 heeft de Svb nader onderzoek laten verrichten in Marokko. Uit het rapport van 27 november 2012 van de sociaal attaché blijkt dat twee medewerkers voor de derde keer een bezoek hebben gebracht aan het in 1.1 vermelde adres. Gesproken is met [naam 1] , de in het huurcontract vermelde verhuurder en zoon van [naam 2] . Hij heeft verklaard dat [naam dochter] drie jaar bij hen heeft gewoond van 2007 tot juni 2010. Haar vader betaalde 1500 dirham per maand. [naam dochter] had een kamer bij hen maar het genoemde bedrag was inclusief eten omdat zij met hen at. Dat diens moeder anders heeft verklaard, komt doordat zij oud en ziek is, aldus [naam 1] . De medewerkers hebben ook gesproken met appellant. Appellant heeft verklaard dat hij 1500 dirham per maand aan [naam 1] heeft betaald voor huur inclusief eten.
1.8.
Bij besluit van 10 januari 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2012 wederom ongegrond verklaard. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat [naam dochter] in de kwartalen in geding weliswaar uitwonend was maar niet zelfstandig uitwonend. De onderhoudsbijdrage is onvoldoende voor tweevoudige kinderbijslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De vernietiging vindt zijn grond in het oordeel dat dat appellant op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht opnieuw had moeten worden gehoord over zijn bezwaar.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat [naam dochter] in de kwartalen in geding zelfstandig uitwonend was. De rechtbank had de zaak moeten terugwijzen naar de Svb en de Svb had nader onderzoek moeten doen. Subsidiair heeft hij gesteld dat zelfs als [naam dochter] niet als zelfstandig uitwonend kan worden aangemerkt, hij wel recht heeft op tweevoudige kinderbijslag omdat hij haar grotendeels heeft onderhouden. Als hij in bezwaar nogmaals zou zijn gehoord, zou hij de gelegenheid zijn geweest het exacte onderhoudsbedrag nader te onderbouwen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht is overgegaan tot herziening met terugwerkende kracht van de aanspraak op kinderbijslag van appellant ten behoeve van [naam dochter] over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het eerste kwartaal van 2010. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of [naam dochter] al dan niet tot het huishouden van een ander behoorde en zo ja, of appellant grotendeels in het onderhoud heeft bijgedragen zodat hij in aanmerking komt voor tweevoudige kinderbijslag.
4.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), zoals deze bepaling luidde ten tijde in geding, heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. Ingevolge het derde lid wordt een kind bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor het vaststellen van het aantal kinderen voor wie recht op kinderbijslag bestaat voor twee kinderen geteld, indien - naast andere voorwaarden - het kind door de verzekerde grotendeels wordt onderhouden.
4.3.
Artikel 4 van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag (Stb. 1995, 451) bepaalde ten tijde in geding dat de verzekerde een kind grotendeels onderhoudt indien het kind 16 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is, het niet tot zijn huishouden behoort en het inkomen van het kind ten hoogste € 1.061,- per kwartaal bedraagt. Artikel 5, eerste lid van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag bepaalde dat een verzekerde een kind in belangrijke mate of grotendeels kan onderhouden indien een kind niet tot zijn huishouden behoort en (a) het wel tot het huishouden van een ander behoort (…). Het vierde lid bepaalde dat de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, een kind als bedoeld in het eerste lid, grotendeels onderhoudt indien hij, naast het onderhoud, bedoeld in artikel 4, een bijdrage in het onderhoud van het kind levert van per 1 oktober 2007 meer dan € 1.061,- per kwartaal. Artikel 4 ziet op de situatie dat een kind zelfstandig uitwonend is. Er wordt dan aangenomen dat het kind door de verzekerde grotendeels wordt onderhouden als het inkomen van het kind een bepaald bedrag niet overschrijdt onderhouden. In het geval een kind tot het huishouden van een ander behoort is artikel 5 van het Besluit van toepassing en dient de verzekerde aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij het kind (grotendeels) heeft onderhouden.
4.4.
Voorop wordt gesteld dat het hier een belastend besluit betreft en op de Svb de bewijslast rust van de stelling dat [naam dochter] tot het huishouden van een ander behoorde in de periode in geding. De Svb heeft de rapporten van de sociaal attaché van 11 februari 2010,
31 augustus 2010 en 27 november 2012 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van 22 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO1702) wordt overwogen dat voor herziening van reeds toegekende kinderbijslag op basis van rapporten als hier aan de orde alleen dan plaats is, als deze rapporten een voldoende consistent beeld opleveren en als er op de voor aanspraak op kinderbijslag relevante punten niet aan de inhoud van dit rapport hoeft te worden getwijfeld.
4.5.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad ziet de term “huishouden” naar algemeen spraakgebruik en in de regel ook voor de toepassing van de AKW op de feitelijke situatie van gezamenlijk wonen (ECLI:NL:CRVB:2015:1969). De Raad is van oordeel dat de Svb met de rapporten van de sociaal attaché aannemelijk heeft gemaakt dat [naam dochter] in de periode in geding niet zelfstandig woonde doch tot het huishouden van [naam 1] behoorde. Hierbij wordt belang gehecht aan de verklaring van [naam 1] dat [naam dochter] slechts een kamer tot haar beschikking had, mee at met zijn gezin en dat daarvoor ook een vergoeding werd betaald. Voorts is van belang dat appellant ter zitting, in weerwil van het huurcontract, heeft verklaard dat [naam dochter] inderdaad niet alleen in de woning woonde, maar samen met [naam 1] , diens moeder en dochter en dat hij slechts een kamer voor haar huurde. Zij beschikte niet over eigen sanitaire voorzieningen noch over kookgelegenheid. Zij maakte gebruik van de voorzieningen in de woning. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat [naam dochter] desalniettemin geen deel uitmaakte van het huishouden van [naam 1] omdat zij overwegend haar eten buiten de deur at. Afgezien van de vraag welk gewicht aan een dergelijk feit zou moeten worden toegekend, vindt deze stelling geen steun in de gedingstukken en in het bijzonder niet in de verklaringen van [naam 1] en appellant vermeld in 1.7, inhoudende dat [naam dochter] mee at en dat daarvoor werd betaald. De situatie van [naam dochter] kan niet worden gelijkgesteld met huisvesting in een studentenhuis of op kamers.
4.6.
Nu door de Svb in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat [naam dochter] in de periode in geding deel uitmaakte van het gezin van [naam 1] , ligt het op de weg van appellant om te onderbouwen dat [naam dochter] zelfstandig woonde als bedoeld in artikel 4 van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag. Appellant is daarin niet geslaagd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de Svb meer onderzoek had moeten doen. Gezien de hiervoor vermelde bewijslastverdeling zijn de drie onderzoeken in Marokko voldoende. Daarbij komt dat in het voorjaar van 2007 onderzoek is gedaan naar twee andere kinderen van appellant die - anders dan zijn opgave - niet uitwonend bleken te zijn. Appellant wist dus dat nader bewijs met betrekking een opgegeven woonsituatie nodig zou kunnen zijn.
4.7.
Dit betekent dat appellant - om in aanmerking te komen voor tweevoudige kinderbijslag - op grond van artikel 5 van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag diende aan te tonen dat hij [naam dochter] grotendeels heeft onderhouden. In het bewijs daarvan is hij niet geslaagd. De bedragen die hij op de onderhoudsverklaringen heeft opgegeven zijn onvoldoende. Niet gebleken is dat hij meer heeft bijgedragen. De grond dat hij voorafgaand aan het besluit op bezwaar van 10 januari 2013 had moeten worden gehoord, is door de rechtbank reeds gehonoreerd. Appellant heeft in hoger beroep ruim de tijd gehad aannemelijk te maken dat hij meer heeft bijgedragen aan het onderhoud van [naam dochter] dan de door hem zelf op de onderhoudsformulieren ingevulde bedragen. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt en overigens ook ter zitting verklaard geen bewijsstukken te hebben.
4.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van de Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) M.M. van de Kade
(getekend) N. van Rooijen

TM