ECLI:NL:CRVB:2015:3946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na eerdere afwijzing op basis van nieuwe feiten en omstandigheden
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1988, een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Deze aanvraag volgde na een eerdere afwijzing door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 21 februari 2011, waarin werd vastgesteld dat appellante 100% van het minimum (jeugd)loon kon verdienen. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. Na een ziekmelding in 2011 en een uitkering op basis van de Ziektewet, heeft appellante in 2012 het Uwv verzocht om alsnog een Wet Wajong-uitkering toe te kennen. Dit verzoek werd afgewezen, omdat het Uwv geen nieuwe feiten of omstandigheden erkende die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante volgehouden dat er wel nieuwe informatie beschikbaar was over haar klachten, waaronder rapporten van revalidatiecentra en medische professionals. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 26 oktober 2015 geoordeeld dat de aanvraag van appellante terecht als een zogenoemde Amber-melding is opgevat, maar dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de beoordeling niet volledig had uitgevoerd, maar dat de aanvraag van appellante ook met betrekking tot de niet beoordeelde aspecten afgewezen had moeten worden.
De Raad heeft het bestreden besluit in stand gelaten en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.