ECLI:NL:CRVB:2015:39

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
13-978 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seniorenregeling en werktijdverkorting bij overgang naar omgevingsdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht. Betrokkenen, geboren in 1949 en 1948, waren werkzaam voor de provincie Zuid-Holland en maakten gebruik van de seniorenregeling. Bij de overgang naar de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid op 1 januari 2011, verloren zij echter het recht op deze regeling. Betrokkenen hebben aangevoerd dat zij zich bij hun keuze voor de overgang hebben laten leiden door uitlatingen van de gedeputeerde, die hen de indruk hebben gegeven dat zij de seniorenregeling konden behouden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de appellant het verzoek om werktijdverkorting op basis van de hardheidsclausule in redelijkheid niet kon afwijzen. De Raad herroept het eerdere besluit van de appellant en bepaalt dat betrokkenen financieel gecompenseerd moeten worden voor de door hen gemiste werktijdverkorting. De uitspraak bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de hardheidsclausule van toepassing is, maar vernietigt de opdracht aan de appellant om een nieuw besluit te nemen, omdat de Raad zelf in de zaak kan voorzien. De proceskosten worden toegewezen aan de betrokkenen.

Uitspraak

13/978 AW, 13/979 AW
Datum uitspraak: 15 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 december 2012, 12/544 en 12/561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (appellant)
[betrokkene 1] te [woonplaats] (betrokkene 1)
[betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkene 2)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.A. de Graaff hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft drs. J.A. Gast een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Graaff. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door drs. Gast.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Op verzoek van de Raad hebben partijen hun standpunten verder schriftelijk onderbouwd.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 20 november 2014 waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. De Graaf en mr. R. Visser. Betrokkenen zijn verschenen bijgestaan door drs. Gast. Als getuige is gehoord R.A. Stuut.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkenen, geboren op 15 juni 1949, respectievelijk op 25 april 1948, waren werkzaam voor de provincie Zuid-Holland (provincie).
1.2.
Op grond van artikel D.4. van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Provincies (CAP) hadden ambtenaren van 60 jaar en ouder de mogelijkheid met behoud van bezoldiging minder uren per week te werken (seniorenregeling); op de leeftijd van 60 tot 62 jaar 2,5 uur per week minder, op de leeftijd van 63 jaar 5 uur per week en op de leeftijd van 64 jaar 10 uur per week. Betrokkenen maakten gebruik van de seniorenregeling.
1.3.
De provincie en een aantal gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid hebben hun milieudiensten ondergebracht in de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (omgevingsdienst). Betrokkenen zijn per 1 januari 2011 overgegaan naar de omgevingsdienst.
1.4.
Voor de medewerkers van de omgevingsdienst geldt de rechtspositieregeling van Drechtsteden. Deze rechtspositieregeling kent niet de seniorenregeling. Wel kent deze rechtspositieregeling aan medewerkers van 45 jaar en ouder naar rato van de omvang van de aanstelling extra verlofuren toe, van 7,2 uur per jaar oplopend tot 28,8 uur per jaar bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Bij een volledige aanstelling kunnen medewerkers bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar gebruik maken van de mogelijkheid een half uur per dag korter te werken.
1.5.
Met het oog op de overgang van medewerkers van de provincie en de gemeenten naar de omgevingsdienst is het Sociaal beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Zuid-Holland (Sociaal beleidskader) vastgesteld. In aanvulling op het Sociaal beleidskader heeft appellant het Regionaal Sociaal Plan overgang naar Omgevingsdienst Zuid-Holland (RSP) vastgesteld. Artikel 6:1 van het RSP bepaalt dat in individuele gevallen waarin dit sociaal plan niet voorziet of de toepassing van dit sociaal plan leidt tot een kennelijk onbillijke situatie voor een medewerker, de werkgever handelt in de geest van dit sociaal plan in een voor de medewerker gunstige zin (hardheidsclausule).
1.6.
Voor medewerkers van de provincie en gemeenten die zijn overgegaan naar de omgevingsdienst zijn in het Sociaal beleidskader en RSP aanvullende regelingen getroffen. Artikel 5:7, derde lid, van het RSP bepaalt dat voor de medewerker die op 1 januari 2011 64 jaar of ouder is op verzoek de arbeidsduur met behoud van bezoldiging kan worden teruggebracht met gemiddeld 10 uur per week. Omdat betrokkenen op 1 januari 2011 nog geen 64 jaar waren, is deze bepaling niet op hen van toepassing.
1.7.
Betrokkenen hebben appellant verzocht om hen met toepassing van de hardheidsclausule werktijdverkorting te verlenen overeenkomstig de seniorenregeling.
1.8.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft appellant met toepassing van de hardheidsclausule bepaald dat betrokkenen als parttime werkende medewerkers ook gebruik mogen maken van de mogelijkheid een half uur per volledig gewerkte dag korter te werken. Verdergaande toepassing van de hardheidsclausule is afgewezen. Appellant heeft dit besluit na bezwaar van betrokkenen bij besluiten van 30 maart 2012 (bestreden besluiten) gehandhaafd.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met een bepaling over de vergoeding van griffierecht, de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en appellant opgedragen na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank daartoe overwogen dat appellant het niet volledig toepassen van de hardheidsclausule onvoldoende heeft gemotiveerd. Betrokkenen ondervinden nadeel van de rechtspositieregeling van de omgevingsdienst. Met het RSP is door de bonden ingestemd omdat de plussen over het algemeen gezien de minnen overheersen. Appellant heeft echter niet kunnen aangeven waarin het RSP voor betrokkenen plussen heeft. Verder heeft appellant niet betwist dat betrokkenen de mogelijkheid hadden om bij de provincie te blijven en hebben betrokkenen onbetwist gesteld dat als zij van te voren hadden geweten dat zij geen gebruik konden blijven maken van de seniorenregeling, zij niet waren overgegaan naar de omgevingsdienst, aldus de rechtbank.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtspositieregeling van de omgevingsdienst daar waar het de werktijdverkorting van 60-plussers betreft een minder ruime regeling kent dan de provincie. In het RSP zijn hierover geen afspraken gemaakt omdat de plussen van de rechtspositieregeling van de omgevingsdienst de boventoon voeren.
4.2.
Uit de stukken blijkt dat een zogenaamde pakketvergelijking is gemaakt tussen de rechtspositieregelingen van de provincie, Drechtsteden en de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst. Op grond van deze pakketvergelijking is geconcludeerd dat de plussen van de arbeidsvoorwaardenregeling van de omgevingsdienst de minnen van de andere rechtspositieregelingen overheersen, zodat daarover in het RSP geen afzonderlijke afspraken hoeven te worden gemaakt. In artikel 5:7 van het RSP zijn hierop enkele uitzonderingen gemaakt, waaronder de mogelijkheid voor medewerkers die bij de overgang naar de omgevingsdienst 64 jaar of ouder zijn, hun werktijd met 10 uur te verkorten. Bij deze pakketvergelijking is onderkend dat bij regelingen die hoofdzakelijk op individuele gevallen van toepassing zijn, voor de betreffende medewerker een verslechtering kan optreden bij de overgang naar de omgevingsdienst. Gelet op deze pakketvergelijking en de naar aanleiding daarvan getroffen regeling in artikel 5:7 van het RSP, heeft appellant zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele verslechtering van de individuele rechtspositie van betrokkenen na de overgang naar de omgevingsdienst, onvoldoende is om de hardheidsclausule van toepassing te achten. Deze beroepsgrond treft dus doel. Gelet op wat hierna onder 4.3 tot en met 4.6 wordt overwogen leidt dit evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat betrokkenen er niet voor konden kiezen bij de provincie te blijven, omdat hun werkzaamheden overgingen naar de omgevingsdienst. Het standpunt van betrokkenen dat zij niet naar de omgevingsdienst zouden zijn gegaan als zij hadden geweten dat zij geen gebruik meer konden maken van de seniorenregeling, is daarom onjuist. Betrokkenen hebben hier tegenin gebracht dat zij ook na 1 januari 2011 bij de provincie konden blijven met toepassing van de zogenaamde Plaatsmakersregeling. Zij hebben daarbij gewezen op brieven van de provincie waarbij de Plaatsmakersregeling onder hun aandacht is gebracht. Appellant heeft uiteindelijk erkend dat deze mogelijkheid bestond. De rechtbank heeft dan ook terecht aangenomen dat betrokkenen de keuze hadden om bij de provincie te blijven en niet over te gaan naar de omgevingsdienst.
4.4.
Ook is aannemelijk dat betrokkenen zich bij hun keuze over te gaan naar de omgevingsdienst hebben laten leiden door de gestelde uitlatingen van de toenmalige gedeputeerde H (gedeputeerde). Betrokkenen hebben gesteld dat de gedeputeerde tijdens een informatiebijeenkomst op 10 juni 2010 heeft gezegd dat degenen die recht hadden op de seniorenregeling deze bij de overgang naar de omgevingsdienst in zijn geheel konden meekrijgen in hun persoonlijke rugzakje. Op grond van de door betrokkenen overgelegde schriftelijke verklaringen van twee collega’s, van wie Stuut zijn verklaring ter zitting van de Raad heeft bevestigd, neemt de Raad aan dat de gedeputeerde bij betrokkenen het beeld heeft doen ontstaan dat de seniorenregeling zoals deze bij de provincie gold, na hun overgang naar de omgevingsdienst voor hen zou blijven gelden, inclusief het vooruitzicht op verdere werktijdverkorting bij het bereiken van de leeftijd van 63 en 64 jaar. Dat de gedeputeerde dit beeld heeft doen ontstaan, heeft hij met zijn verklaring van 18 juli 2011 niet kunnen wegnemen nu hij de gestelde uitlatingen eerder heeft bevestigd met zijn e-mail van
19 april 2011 in reactie op de e-mail van betrokkene 2 waarin zij hem aan zijn uitlatingen herinnert.
4.5.
Betrokkenen maakten ten tijde van de overgang reeds gebruik van de seniorenregeling. Betrokkenen hebben zich bij hun keuze voor de overgang naar de omgevingsdienst laten leiden door de uitlatingen van de gedeputeerde waaraan zij gelet op zijn positie in het provinciebestuur betekenis mochten toekennen. Betrokkenen hebben aangevoerd en onderbouwd dat het vooruitzicht op werktijdverkorting bij hun keuze zwaar heeft gewogen. Betrokkenen hebben in de laatste twee jaar van hun aanstelling bij de omgevingsdienst aanzienlijk meer uren moeten werken dan bij voorzetting van het dienstverband bij de provincie het geval zou zijn geweest. Onder deze omstandigheden heeft appellant het verzoek van betrokkenen om hen met toepassing van de hardheidsclausule werktijdverkorting te verlenen overeenkomstig de seniorenregeling in redelijkheid niet - voor het grootste deel - kunnen afwijzen.
4.6.
Met het oog op de finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Een besluit waarbij aan betrokkenen alsnog met terugwerkende kracht werktijdverkorting wordt verleend, heeft voor hen geen betekenis. Daar komt bij dat betrokkenen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet meer in dienst zijn van de omgevingsdienst. De Raad zal daarom het besluit van 21 september 2011 herroepen en appellant opdragen met toepassing van de hardheidsclausule betrokkenen financieel te compenseren voor de door hen gemiste werktijdverkorting. Partijen zijn het erover eens dat betrokkene 1 per saldo 314 uur werktijdverkorting heeft gemist en betrokkene 2 256 uur. De Raad is van oordeel dat betrokkenen in voldoende mate worden gecompenseerd door betaling van een bedrag berekend door vermenigvuldiging van hun uurloon bij uitdiensttreding met de door hen gemiste uren werktijdverkorting.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak appellant heeft opgedragen een nader besluit te nemen, waarvoor na het zelf voorzien door de Raad geen aanleiding meer bestaat, zal de aangevallen uitspraak in zoverre worden vernietigd. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd met aanvulling van de gronden, zoals in deze uitspraak is overwogen.
4.8.
Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen. Deze kosten worden begroot op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Van appellant wordt op grond van artikel 22, derde lid, van de Beroepswet griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is opgedragen een nieuw besluit te
nemen;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- herroept het besluit van 21 september 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat appellant aan betrokkene 1 en betrokkene 2 een bedrag betaalt berekend
overeenkomstig het gestelde in 4.6;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 1.225,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD