ECLI:NL:CRVB:2015:3893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/3677 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die op 31 januari 2011 uitviel uit haar werk als kantinemedewerkster. De aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 31 januari 2013, waarbij werd vastgesteld dat appellante op 28 januari 2013 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 28 mei 2013, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, met de overweging dat de medische grondslag deugdelijk was gemotiveerd en dat de geduide functies geschikt waren. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen en dat de belasting in de geduide functies haar belastbaarheid te boven ging. Appellante stelde dat de uitspraak van de rechtbank in strijd was met de beginselen van zorgvuldigheid, motivering en evenredigheid.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar belastbaarheid op de datum in geding was overschat. De Raad concludeerde dat appellante medisch in staat was om de geduide functies te vervullen en dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van deze functies afdoende had gemotiveerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 mei 2014, 13/3431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.A.S. van Leeuwen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door appellante zijn nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn daar verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is op 31 januari 2011 uitgevallen uit haar werk als kantinemedewerkster bij de [werkgever] . Haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is door het Uwv afgewezen bij besluit van 31 januari 2013. Hierin is bepaald dat appellante op 28 januari 2013, 104 weken na haar uitval, voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het daartegen gerichte bezwaar van appellante is, met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond geacht bij besluit van 28 mei 2013 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder overweging dat bij de vaststelling van de beperkingen van appellante met alle destijds gemelde klachten rekening is gehouden en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd is. Uitgaande van de aldus vastgestelde medische beperkingen twijfelt de rechtbank niet over de geschiktheid van de geduide functies. Zij is van oordeel dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Zij heeft ter onderbouwing van dat standpunt erop gewezen dat in een bezwaarschriftprocedure tegen een hersteldmelding per 17 december 2013 voor de Ziektewet slechts één van de geduide functies geschikt geacht is. Voorts is zij van mening dat de belasting in de functies administratief medewerker (SBC-code 315090), wikkelaar
(SBC-code 267050), machinebediende (SBC-code 271093) en magazijn-, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) haar belastbaarheid te boven gaat. Ten slotte is de aangevallen uitspraak naar de mening van appellante gewezen in strijd met het zorgvuldigheids-, het motiverings- en het evenredigheidsbeginsel.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat haar belastbaarheid op en na de datum in geding, 28 januari 2013, is overschat. De psychische toestand van appellante in december 2013 is niet maatgevend voor de beperkingen die voor appellante golden in januari van dat jaar.
4.3.
Uitgaand van de juistheid van de voor appellante in bezwaar vastgestelde belastbaarheid moet zij in medisch opzicht in staat worden geacht tot het vervullen van de in bezwaar geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de medische geschiktheid van die functies afdoende gemotiveerd.
4.4.
Namens appellante is niet onderbouwd waarom de aangevallen uitspraak zou zijn gewezen in strijd met het zorgvuldigheids-, het motiverings- en het evenredigheidsbeginsel.
4.5.
Uit de overwegingen 4.2, 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM