ECLI:NL:CRVB:2015:3893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geduide functies
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die op 31 januari 2011 uitviel uit haar werk als kantinemedewerkster. De aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 31 januari 2013, waarbij werd vastgesteld dat appellante op 28 januari 2013 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 28 mei 2013, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, met de overweging dat de medische grondslag deugdelijk was gemotiveerd en dat de geduide functies geschikt waren. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen en dat de belasting in de geduide functies haar belastbaarheid te boven ging. Appellante stelde dat de uitspraak van de rechtbank in strijd was met de beginselen van zorgvuldigheid, motivering en evenredigheid.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar belastbaarheid op de datum in geding was overschat. De Raad concludeerde dat appellante medisch in staat was om de geduide functies te vervullen en dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van deze functies afdoende had gemotiveerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.