ECLI:NL:CRVB:2015:3874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/7163 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-toeslag met terugwerkende kracht en de toepassing van buitenwettelijk beleid door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-toeslag van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving vanaf april 2008 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), berekend naar de norm van een ongehuwde. Na het samenwonen met zijn partner, die niet verzekerd was in Nederland, heeft de Svb de toeslag herzien. De Svb heeft vastgesteld dat appellant te veel toeslag ontving, omdat zijn partner niet verzekerd was voor de AOW. De herziening van de toeslag werd beperkt tot de helft van de periode waarin te veel toeslag was uitbetaald, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet recht deed aan de situatie van appellant en beperkte de herziening tot een kwart van de periode.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de Svb de herziening van de toeslag met terugwerkende kracht terecht heeft toegepast. De Raad stelde vast dat appellant al zijn verplichtingen jegens de Svb was nagekomen, maar dat hij redelijkerwijs had kunnen onderkennen dat de toeslag te hoog was. De Raad bevestigde dat de Svb een beleid heeft ontwikkeld voor herziening met terugwerkende kracht, waarbij rekening wordt gehouden met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad concludeerde dat de Svb het beleid consistent heeft toegepast en dat de herziening van de toeslag met ingang van februari 2012 terecht was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het bestreden besluit van de Svb werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/7163 AOW, 15/2752 AOW
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 december 2014, 14/2086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.P.M. Snoeijer hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de Svb op 23 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Snoeijer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van april 2008 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, berekend naar de norm van een ongehuwde. Met ingang van 11 november 2008 is appellante gaan samenwonen met zijn uit het buitenland afkomstige partner, geboren op [geboortedatum] 1955. Vervolgens heeft de Svb het pensioen van appellant met ingang van november 2008 herzien naar de norm van een gehuwde en is hem een maximale toeslag toegekend, omdat zijn partner de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt.
1.2.
Op 8 april 2013 is de Svb gebleken dat ten onrechte geen korting op de partnertoeslag is toegepast in verband met het feit dat de partner voorafgaand aan 11 november 2008 niet verzekerd is geweest, doordat zij geen ingezetene van Nederland was. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 10 april 2013 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van november 2008 een te hoog bedrag aan toeslag heeft ontvangen, omdat hij slechts recht had op 26% van de maximale toeslag. De herziening wordt beperkt tot de helft van de gehele periode waarin de toeslag tot een te hoog bedrag is verleend. Met een afzonderlijk besluit van 10 april 2013 is beslist dat het te veel betaalde bedrag aan toeslag wordt teruggevorderd. Tegen beide besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 april 2014 de beslissing waarbij het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigd en de Svb opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de Svb op 24 juni 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij zijn de besluiten van 10 april 2013 gehandhaafd en is overwogen dat de Svb bij de toekenning van de toeslag een fout heeft gemaakt doordat geen rekening is gehouden met het aantal jaren dat de partner van appellant geen AOW-pensioen heeft opgebouwd. Appellant is al zijn verplichtingen jegens de Svb nagekomen, maar had volgens de Svb wel kunnen onderkennen dat zijn toeslag tot een te hoog bedrag werd toegekend. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die leiden tot het oordeel dat een herziening met volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. De herziening is daarom beperkt tot de helft van de totale periode.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 24 juni 2014 gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en de Svb opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft voorop gesteld dat appellant al zijn verplichtingen jegens de Svb is nagekomen, maar geoordeeld dat hij redelijkerwijs had kunnen onderkennen dat de toeslag ten onrechte tot het maximumbedrag werd uitbetaald, nu van appellant mocht worden verwacht dat hij bekend was met het feit dat het aantal verzekerde jaren van zijn partner van invloed is op de hoogte van de toeslag. De mate waarin appellant een verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank echter zeer gering. Gelet op een aantal specifieke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een beperking van de herziening tot de helft van de totale periode geen recht doet aan de situatie van appellant. Met een beperking tot een kwart zou de rechtbank zich wel kunnen verenigen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij had kunnen onderkennen dat de toeslag tot een te hoog bedrag werd toegekend. Met een beroep op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel wordt aangevoerd dat van herziening met terugwerkende kracht, maar ook naar de toekomst toe, dient te worden afgezien.
3.2.
In de nieuwe beslissing op bezwaar van 23 februari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb de herziening van de toeslag beperkt tot een kwart van de totale periode. De toeslag wordt nu herzien met ingang van februari 2012. De Svb ziet geen aanleiding om geheel van herziening af te zien, omdat appellant had kunnen onderkennen dat de toeslag tot een te hoog bedrag werd toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb de toeslag terecht met terugwerkende kracht heeft herzien vanaf februari 2012.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.3.
De Svb heeft een beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
4.5.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant al zijn verplichtingen is nagekomen. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of appellant redelijkerwijs heeft kunnen onderkennen dat zijn toeslag tot een te hoog bedrag werd verleend. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Over het algemeen kan van een AOW-gerechtigde worden verwacht dat bekendheid bestaat van het feit dat het aantal niet-verzekerde jaren van invloed is op de hoogte van niet alleen het ouderdomspensioen maar ook op dat van de partnertoeslag. Dit gegeven volgt uit de relevante artikelen uit de AOW en is relatief eenvoudig ook via andere informatiebronnen van onder meer de Svb te achterhalen. De Svb heeft bij de toekenning van de toeslag weliswaar verzuimd rekening te houden met de niet-verzekerde jaren van de partner, maar in dit geval had van appellant mogen worden verwacht dat hij de door Svb gemaakte fout zou hebben onderkend. Hierbij is van belang dat niet is gebleken van stukken waarop appellant het vertrouwen had kunnen baseren dat in zijn geval de
niet-verzekerde jaren van zijn partner niet van invloed zouden zijn op de hoogte van de toeslag. Dat de Svb appellant na de toekenning van de toeslag een aantal keer erop heeft gewezen dat het inkomen van zijn partner van invloed kan zijn op de hoogte van de toeslag, wil nog niet zeggen dat daarmee de relevantie van de niet-verzekerde jaren is komen te vervallen. Nu appellant heeft kunnen onderkennen dat hij te veel toeslag ontving, bestond er voor de Svb geen aanleiding om op grond van het beleid geheel van herziening af te zien.
4.7.
Verder is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.4 omschreven onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. De Svb heeft met inachtneming van de aangevallen uitspraak in het bestreden besluit geoordeeld dat op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding wordt gezien de herziening te beperken tot een kwart van de totale periode. Niet is gebleken dat dit oordeel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in hoger beroep zijn geen omstandigheden aangevoerd die dienen te leiden tot een verdergaande beperking van de herziening. Dit betekent dat het recht op toeslag terecht met ingang van februari 2012 is herzien. Hieruit volgt dat niet slaagt de stelling van appellant dat naar de toekomst toe niet mag worden overgegaan tot herziening.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd voor zover aangevochten. In het bestreden besluit heeft de Svb uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Niet gebleken is dat dit op onjuiste wijze is gebeurd. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen
JvC