ECLI:NL:CRVB:2015:3872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/2376 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering en de rol van de arbeidsdeskundige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellante, die op 23 december 2010 uitviel als apothekersassistente, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat appellante met ingang van 21 december 2012 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd eveneens ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de Uwv bij de vaststelling van de beperkingen van appellante voldoende rekening had gehouden met alle relevante informatie van behandelaars en dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling overtuigend was. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de noodzaak voor een veilige werkomgeving. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar belastbaarheid was overschat. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige de medische geschiktheid van de geduide functies afdoende had gemotiveerd en dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 november 2015.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
25 maart 2014, 13/4604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.A. Wit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door appellante zijn nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn daar verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is op 23 december 2010 uitgevallen uit haar werk als apothekersassistente. Haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is door het Uwv afgewezen bij besluit van 7 november 2012. Appellante is met ingang van 21 december 2012, 104 weken na haar uitval, voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het daartegen gerichte bezwaar van appellante is, met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond geacht bij besluit van 12 juni 2013 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder overweging dat bij de vaststelling van de beperkingen van appellante met alle gemelde klachten, onderzoeksbevindingen en informatie van behandelaars op deugdelijke en kenbare wijze rekening is gehouden. Dat de bezwaarverzekeringsarts appellante niet zelf heeft onderzocht heeft de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet onzorgvuldig geacht. De informatie van het centrum voor geestelijke gezondheidszorg Pro Persona en van de neurofeedbacktherapeut van appellante is in beroep nog bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling betrokken; appellante is daardoor volgens de rechtbank niet geschaad. Ook inhoudelijk acht de rechtbank de verzekeringsgeneeskundige beoordeling overtuigend gemotiveerd. Uitgaande van de aldus vastgestelde medische beperkingen twijfelt de rechtbank niet over de geschiktheid van de geduide functies. Zij is van oordeel dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. In verband met het feit dat eerst in beroep met alle informatie van de behandelaars van appellante kenbaar rekening is gehouden, heeft de rechtbank aan haar oordeel een proceskostenveroordeling ten gunste van appellante verbonden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Zij heeft ter onderbouwing van dat standpunt met name erop gewezen dat bij de vastlegging van de beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de noodzaak om in een veilige, niet angst-inducerende werkomgeving werkzaam te zijn. Ook acht zij uit preventief oogpunt een urenbeperking aangewezen. Ter onderbouwing van die standpunten heeft zij gewezen op de rapportage van 20 oktober 2013 van neuropsycholoog en GZ-psycholoog Westers en op dier brieven van 19 juni 2014 en
13 oktober 2014, alsmede op de brief van 8 november 2013 van ergotherapeut Peters. De geduide voorbeeldfuncties zijn dan ook om medische redenen voor appellante niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat haar belastbaarheid op en na de datum in geding, 21 december 2012, is overschat. De brieven van 19 juni 2014 en 13 oktober 2014 van Westers geven daarover geen nieuwe inzichten, terwijl de betekenis van haar rapportage van 20 oktober 2013 en van de brief van 8 november 2013 van Peters door de rechtbank in haar uitspraak adequaat is besproken.
4.3.
Uitgaand van de juistheid van de voor appellante in bezwaar vastgestelde belastbaarheid moet zij in medisch opzicht in staat worden geacht tot het vervullen van de in bezwaar geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de medische geschiktheid van die functies afdoende gemotiveerd.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2. en 4.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen

UM