ECLI:NL:CRVB:2015:3866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
13/5129 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag voor aangehuwde kinderen woonachtig in Thailand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan een appellant die de Nederlandse nationaliteit heeft. De kinderbijslag was aanvankelijk toegekend op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn aangehuwde kinderen, [kind A] en [kind B], die in Thailand wonen bij hun moeder. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de toekenning van de kinderbijslag herzien, omdat de kinderen niet meer tot het huishouden van de appellant behoren en hij niet kon aantonen dat hij hen in belangrijke mate heeft onderhouden.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van de kinderbijslag, maar de Svb heeft dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant dezelfde argumenten aangevoerd, maar de Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft gehandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet de vereiste minimale onderhoudsbijdragen heeft geleverd in de relevante kwartalen en dat de bedragen die door een dochter van de appellant naar Thailand zijn overgemaakt, niet in aanmerking genomen hoeven te worden.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de appellant er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zijn aangehuwde kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en P. Vrolijk als leden, in aanwezigheid van griffier N. van Rooijen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5129 AKW
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 augustus 2013, 13/1168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is vanaf het derde kwartaal van 2009 kinderbijslag toegekend op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn aangehuwde kinderen [kind A], geboren [in 1] 2001, en [kind B], geboren [in 2] 2004. [kind A] en [kind B] hebben evenals hun moeder de Thaise nationaliteit.
1.2.
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de Svb de toekenning van kinderbijslag aan appellant herzien, in die zin dat de toekenning over het vierde kwartaal van 2010, het tweede en het vierde kwartaal van 2011, en het eerste kwartaal van 2012 ongedaan is gemaakt. Deze beslissing is gebaseerd op de grond dat medio 2012 is gebleken dat [kind A] en [kind B] vanaf 2010 niet meer behoren tot het huishouden van appellant maar met hun moeder in Thailand wonen, terwijl appellant er niet in is geslaagd om op een eenvoudig controleerbare wijze aannemelijk te maken dat hij deze kinderen in genoemde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 oktober 2012. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 11 januari 2013 (bestreden besluit) gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het vierde kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2012. In zoverre is het besluit van 11 oktober 2012 herroepen. Voor zover het bezwaar van appellant betrekking heeft op het tweede en vierde kwartaal van 2011, heeft de Svb dit bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. In zoverre is het besluit van 11 oktober 2012 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is door appellant in essentie hetzelfde aangevoerd als in beroep, te weten dat hij over zowel het tweede als het vierde kwartaal van 2011 per saldo ten minste € 408,- heeft bijgedragen in de kosten van het levensonderhoud van zowel [kind A] als [kind B].
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Evenals in beroep is in hoger beroep tussen partijen uitsluitend in geschil of voor de toepassing van de AKW mag worden aangenomen dat appellant zijn aangehuwde kinderen [kind A] en [kind B] in het tweede en in het vierde kwartaal van 2011 in belangrijke mate heeft onderhouden. De Raad onderschrijft het in de aangevallen uitspraak opgenomen oordeel van de rechtbank hierover en de overwegingen waarop dat oordeel berust.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen zeer bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de Svb niet van appellant mag vergen dat hij op de voorgeschreven eenvoudig controleerbare wijze aannemelijk maakt dat hij de vereiste minimale bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van [kind A] en [kind B] in het tweede en vierde kwartaal van 2011 zelf heeft betaald. De in de betrokken periode door een dochter van appellant naar Thailand overgemaakte bedragen hoeft de Svb niet in aanmerking te nemen bij de beantwoording van de vraag of appellant zijn aangehuwde kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de betreffende dochter in het tweede en in het vierde kwartaal van 2011 al geruime tijd geen deel meer uitmaakte van het huishouden van appellant. Dat het voor appellant naar zijn zeggen om financiële redenen niet mogelijk was om met spoed bedragen naar Thailand over te maken toen er daar extra kosten moesten worden gemaakt in verband met een ongeval dat de grootmoeder van [kind A] en [kind B] is overkomen, leidt niet tot een ander oordeel. De Svb is verder niet ingevolge zijn beleidsregels of anderszins gehouden om over het vierde kwartaal van 2011 rekening te houden met zogenoemde fictieve onderhoudsbijdragen, aangezien - gelet op het voorgaande - appellant niet de minimaal vereiste onderhoudsbijdragen heeft voldaan in de drie kwartalen voorafgaande aan zijn tijdelijke verblijf in Thailand vanaf 5 december 2011.
4.2.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de Svb niet ten onrechte het standpunt heeft gehandhaafd dat appellant er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij zijn aangehuwde kinderen [kind A] en [kind B] in het tweede en in het vierde kwartaal van 2011 in belangrijke mate heeft onderhouden. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen

UM