ECLI:NL:CRVB:2015:3865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies na psychisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 16 maart 1990 een uitkering ontvangt wegens een psychische aandoening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in een besluit van 11 juni 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 februari 2012 recht heeft op een lagere WAO-uitkering, namelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn psychische klachten ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passen binnen zijn beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en een deskundige, dr. H.A. Droogleever Fortuyn, ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. In zijn rapport concludeert Droogleever Fortuyn dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2011 de objectief medische mogelijkheden van appellant grotendeels adequaat weergeeft. De Raad oordeelt dat de bevindingen van de deskundige overtuigend zijn en dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht om de geduide functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin het beroep van appellant ongegrond is verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.