ECLI:NL:CRVB:2015:3865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
13/1973 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies na psychisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 16 maart 1990 een uitkering ontvangt wegens een psychische aandoening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in een besluit van 11 juni 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 februari 2012 recht heeft op een lagere WAO-uitkering, namelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn psychische klachten ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passen binnen zijn beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en een deskundige, dr. H.A. Droogleever Fortuyn, ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. In zijn rapport concludeert Droogleever Fortuyn dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2011 de objectief medische mogelijkheden van appellant grotendeels adequaat weergeeft. De Raad oordeelt dat de bevindingen van de deskundige overtuigend zijn en dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht om de geduide functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin het beroep van appellant ongegrond is verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1973 WAO
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
5 maart 2013, 12/3596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft dr. H.A. Droogleever Fortuyn, psychiater, als deskundige op
13 maart 2015 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport van Droogleever Fortuyn gereageerd. Appellant heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 16 maart 1990 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100% wegens een psychische aandoening.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 9 december 2011 gehandhaafd, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 10 februari 2012 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat tot de datum in geding de uitkering steeds ongewijzigd is voortgezet, ook na herbeoordeling. Appellant heeft gesteld dat hij door zijn psychische klachten ernstiger is beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Voorts heeft hij gesteld dat de geselecteerde functies niet passen binnen de psychische beperking van appellant. Hij heeft verzocht een onafhankelijk psychiater in te schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is neergelegd in de rapporten van de verzekeringsarts van 27 april 2011, 9 juni 2011 en 28 oktober 2011. De verzekeringsarts heeft onder andere kennis genomen van een eerder op verzoek van het Uwv uitgebracht rapport van psychiater N.J. de Mooij van 11 mei 2007. Op verzoek van het Uwv is een tweede rapport uitgebracht door psychiater J.H.M. van Laarhoven op 9 september 2011. Op basis van de verkregen gegevens is op 24 november 2011 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen vastgelegd op de onderdelen werken met deadlines en productiepieken, omgaan met conflicten en leidinggeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 4 april 2012 het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven.
4.2.
De deskundige Droogleever Fortuyn heeft in het rapport van 13 maart 2015 op basis van onderzoek geconcludeerd dat de FML van 24 november 2011 de objectief medische mogelijkheden van appellant op de datum in geding, 10 februari 2012, grotendeels adequaat weergeeft. Een kanttekening is dat de deskundige - anders dan de verzekeringsartsen - appellant wel in staat acht tot leidinggevende taken in het werk.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarmee is komen vast te staan dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid in de FML van 24 november 2011 niet zijn onderschat. De bevindingen van de verzekeringsartsen zijn door de deskundige bevestigd.
4.4.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht om de geduide functies te vervullen. Met die functies is hij in staat om 33,45% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
4.5.
Uit de overwegingen onder 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen

UM