ECLI:NL:CRVB:2015:3864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ten onrechte toegekende nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om de herziening van een ten onrechte toegekende nabestaandenuitkering aan appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in 1991. De Svb heeft in 2012 besloten om de uitkering over de periode van januari 1998 tot en met juli 2011 te herzien en een bedrag van € 101.429,83 terug te vorderen, omdat appellante in die periode inkomsten uit arbeid had die zij niet had gemeld. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar inkomsten uit arbeid van invloed waren op de hoogte van haar nabestaandenuitkering. Het aan haar toegezonden inkomstenopgaveformulier vermeldde duidelijk dat alle inkomensbestanddelen moesten worden opgegeven. De Raad stelt vast dat appellante geen informatie heeft ingewonnen bij de Svb over haar verplichtingen, ondanks dat zij wist dat haar situatie was veranderd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de herziening van de uitkering en de terugvordering niet kennelijk onredelijk zijn.
De Raad bevestigt dat de Svb op grond van de ANW verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. Appellante heeft niet aangetoond dat zij in een noodsituatie verkeert als gevolg van de terugvordering. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.