ECLI:NL:CRVB:2015:3862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
14/6461 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en niet verschijnen op oproepen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 23 januari 2014 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Echter, de appellant is niet verschenen op de uitnodigingen voor gesprekken die op 25 en 28 februari 2014 waren gepland. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van de benodigde informatie.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij de uitnodigingen niet tijdig heeft gelezen vanwege psychische problematiek. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door deze problematiek niet in staat was om zijn post tijdig te openen en te lezen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant voldoende tijd heeft gekregen om op de uitnodigingen te reageren en dat er geen aanleiding was om hem nog een hersteltermijn te bieden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6461WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2014, 14/3643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft dr. mr. E. Tahitu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door dr. mr. Tahitu. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 23 januari 2014 heeft appellant, die opgaf woonachtig te zijn op het adres
[Adres a] te [woonplaats] (adres), bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
1.2.
Op 12 februari 2014 heeft een gesprek tussen appellant en een medewerker van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) op het kantoor van DWI plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek heeft appellant op 12 en 18 februari 2014 de tijdens dat gesprek gevraagde stukken overgelegd.
1.3.
Op 24 februari 2014 heeft een handhavingsspecialist van DWI een brief in de brievenbus van het adres gedeponeerd en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 25 februari 2014 om 12.20 uur. Op 25 februari 2014 om 8.25 uur zijn twee handhavingsspecialisten langs het adres gegaan. Op herhaaldelijk aanbellen werd niet gereageerd. Appellant is niet verschenen op het gesprek.
1.4.
Bij brief van 25 februari 2014 - welke op 26 februari 2014 door een handhavingsspecialist in de brievenbus van het adres is gedeponeerd - heeft het college appellant een hersteltermijn gegeven en uitgenodigd om op 28 februari 2014 om 9.00 uur op het kantoor van DWI te verschijnen. Appellant is op 28 februari 2014 niet verschenen.
1.5.
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft het college de aanvraag om bijstand van 23 januari 2014 afgewezen op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting door niet te verschijnen op de oproepen van 25 en 28 februari 2014, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Bij besluit van 4 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de nader te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op de uitnodigingen voor een gesprek op
25 en 28 februari 2014. Appellant heeft aangevoerd dat hij de uitnodigingen voor de gesprekken niet tijdig heeft gelezen als gevolg van psychische problematiek. Dit heeft appellant echter niet aannemelijk gemaakt. Uit de door hem overgelegde verklaring van zijn huisarts van 12 december 2012 volgt slechts dat appellant een agiteerde en gespannen indruk maakt en de oorzaak daarvan waarschijnlijk is gelegen in verschillende stresserende factoren. Hieruit volgt niet dat appellant als gevolg van psychische problematiek niet in staat was zijn post tijdig te openen en lezen.
4.3.
Voor de stelling van appellant dat hem geen hersteltermijn is geboden door het college bestaan geen aanknopingspunten, waarbij verwezen wordt naar 1.4 zodat geen aanleiding bestond om appellant nog een termijn te geven. Appellant heeft verder gesteld dat hij aan het einde van de middag van 28 februari 2014 telefonisch contact heeft opgenomen met het college. Tijdens dit gesprek zou hem zijn medegedeeld dat de aanvraag reeds was afgewezen. Hij is van mening dat dit heel snel is. Daaraan doet echter niet af dat appellant voldoende tijd is gegeven om op de uitnodigingen voor de gesprekken te verschijnen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C. Moustaïne

HD