ECLI:NL:CRVB:2015:3859
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van vermogen en waarde auto
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 15 september 2010 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 7 februari 2013 besloten om de bijstand met ingang van 22 oktober 2012 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat appellant een auto bezat en een lening had afgesloten, waarvan hij geen melding had gemaakt. Het college vorderde ook de gemaakte kosten van bijstand terug over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2013, tot een bedrag van € 3.378,94.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de auto niet tot zijn vermogen gerekend mocht worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht de waarde van de auto heeft vastgesteld op € 19.100,- en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet aan zijn inlichtingenverplichting kon voldoen. De Raad stelt vast dat de auto op naam van appellant stond en dat hij niet kon bewijzen dat de lening aan zijn zus een daadwerkelijke verplichting was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.