ECLI:NL:CRVB:2015:3857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
12/5978 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van invaliditeit bij militair invaliditeitspensioen na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van invaliditeit van een appellant die sinds 1978 een militair invaliditeitspensioen ontvangt. De appellant heeft een aandoening aan zijn linkerknie, ontstaan tijdens een veldloop, waarvoor hij een pensioen ontvangt dat vanaf 24 juni 2008 is berekend op een invaliditeitspercentage van 45%. De minister van Defensie heeft echter in een besluit van 8 februari 2011 het invaliditeitspercentage verlaagd naar 40%, gebaseerd op een herbeoordelingsrapport van 17 mei 2010. De minister heeft dit besluit gehandhaafd na bezwaar, waarbij hij zich baseerde op het advies van medisch adviseur Koperberg.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 5 november 2015 behandeld. De Raad oordeelt dat de lichamelijke klachten van de appellant geen aanleiding geven voor een hogere mate van invaliditeit. Het medisch advies van Koperberg, dat stelt dat de ontsteking bij de prothese is verdwenen, wordt als juist en zorgvuldig beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van invaliditeit niet alleen op basis van klachten kan plaatsvinden, maar dat medische adviezen en rapportages cruciaal zijn voor de vaststelling van de mate van invaliditeit.

Uitspraak

12/5978 MPW
Datum uitspraak: 5 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 september 2012, 11/9841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Voor appellant is
mr. Knook verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 1978 een militair invaliditeitspensioen als gevolg van een aandoening waarvoor dienstverband is aanvaard. Deze aandoening bestaat uit letsel aan de linkerknie, na verdraaiing van de knie en een meniscusscheur tijdens een veldloop. Dit pensioen is vanaf 24 juni 2008 berekend naar een mate van invaliditeit van 45%. Bij deze berekening is uitgegaan van een percentage van 30 voor de knieprothese. Op de ontsteking van de prothese na de operatie, die gepaard is gegaan met de vorming van vocht rondom het littekenweefsel, is wpc-schaal 1207/1209 vergelijkenderwijs van toepassing verklaard (10%). Voor de rechterknie is 5% gerekend.
1.2.
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft de minister het militair invaliditeitspensioen van appellant met ingang van 1 maart 2011 berekend naar een mate van invaliditeit van 40%. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op een herbeoordelingsrapportage verzekeringsgeneeskundig onderzoek invaliditeitspensioen van 17 mei 2010. Bij de mate van invaliditeit is uitgegaan van 30% voor de knieprothese, 5% voor de bewegingsbeperking en 5% voor de aandoening aan de rechterknie.
1.3.
De minister heeft na bezwaar het besluit van 8 februari 2011 gehandhaafd bij besluit van 16 november 2011 (bestreden besluit). De minister heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van medisch adviseur/verzekeringsarts Koperberg van 18 augustus 2011. In dit advies is opgenomen dat in 2008 bij de invaliditeitsbeoordeling de extra beperking ten gevolge van een ontsteking is meegenomen. Het operatiegebied is na revalidatie en herstel in een gestabiliseerde fase terechtgekomen. Om die reden worden de restverschijnselen die direct met de operatie samenhangen, niet meer apart gewaardeerd. Hierop kan pas een uitzondering worden gemaakt bij aanwezigheid van hydrops en bewegingsbeperking, omdat dit geen vanzelfsprekende gevolgen van de operatie zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat in de berekening van het invaliditeitspercentage ten onrechte geen percentage is opgenomen voor de restverschijnselen. Daartoe verwijst hij naar een rapportage van L.D. van der Schuur, arts, die verlaging van het invaliditeitspercentage niet gerechtvaardigd acht.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de lichamelijke klachten van appellant niet behoefden te leiden tot bepaling van een hogere mate van invaliditeit. Uit het medisch advies van Koperberg komt namelijk naar voren dat de ontsteking bij de prothese, die zich in 2008 voordeed, is verdwenen. Dit wordt ook door Van der Schuur onderkend. Er is dan ook geen reden meer om wpc-schaal 1207/1209 vergelijkenderwijs van toepassing te verklaren, zoals in 2008 is gebeurd.
4.3.
Deze wpc-schaal is in 2008 uitsluitend toegepast vanwege de ontsteking en niet vanwege het geheel van de beperkingen. Koperberg heeft hierop een overtuigende toelichting gegeven. Weefselveranderingen, zoals littekenvorming, verklevingen en/of enige pijn en dergelijke die altijd in meer of mindere mate optreden na een operatie, worden geacht te zijn inbegrepen bij de waardering van de status na operatie. Alleen de status na knieprothese en de eventuele bijkomende bewegingsbeperking of hydrops worden nog meegewogen. Voor de status na knieprothese geldt een vast percentage van 30.
4.4.
Niet is gebleken dat het medisch advies van Koperberg onjuist is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. De minister mocht zich dan ook op dit advies baseren.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD