ECLI:NL:CRVB:2015:3846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
14-464 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 1 januari 1997 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had in de periode van 20 september 2012 tot 20 oktober 2012 langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleven. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had bepaald dat appellante over deze periode geen recht had op bijstand, omdat er geen zeer dringende redenen waren om haar bijstand toe te kennen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar verblijf in Turkije noodzakelijk was, omdat zij de enige geschikte stamceldonor voor haar broer was, die daar behandeld werd voor acute lymfoblastische leukemie. De Raad oordeelde echter dat er geen objectief verifieerbare gegevens waren die de noodzaak van haar verblijf in Turkije konden onderbouwen. De enkele stelling van appellante was onvoldoende om aan te tonen dat haar aanwezigheid noodzakelijk was voor de behandeling van haar broer.

Daarom concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wees ook op het ontbreken van aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/464 WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 december 2013, 13/2122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Colgecen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Namens appellante is mr. Colgecen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. M.A.C. Kooij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 januari 1997 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2013 (bestreden besluit), heeft het college - voor zover hier van belang - bepaald dat appellante over de periode van 20 september 2012 tot 20 oktober 2012 geen recht heeft op bijstand omdat zij gedurende deze periode langer dan de toegestane vier weken per kalenderjaar in het buitenland heeft verbleven. Van zeer dringende redenen om toch bijstand toe te kennen, is niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep keert appellante zich tegen deze uitspraak. Zij voert aan dat haar aanwezigheid in Turkije in de periode van 20 september 2012 tot 20 oktober 2012 noodzakelijk was omdat zij van haar familieleden de enige geschikte stamceldonor voor haar broer was. Hij werd in Turkije behandeld voor acute lymfoblastische leukemie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is allereerst de vraag aan de orde of - zoals appellante stelt - haar aanwezigheid in Turkije in de periode van 20 september 2012 tot 20 oktober 2012 noodzakelijk was in verband met de medische behandeling van haar broer. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de volgende vraag of dit een zeer dringende reden oplevert om appellante, in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, bijstand toe te kennen.
4.2.
Zoals ter zitting met partijen is vastgesteld, bevinden zich bij de stukken geen objectief verifieerbare gegevens waaruit blijkt dat het noodzakelijk was dat appellante in de periode van 20 september 2012 tot 20 oktober 2012 in Turkije moest verblijven ten behoeve van de behandeling van haar broer. De enkele stelling van appellante, dat de behandelaars van haar broer dit noodzakelijk achtten in verband met een uit te voeren stamceltransplantatie, is onvoldoende om dat aannemelijk te achten. Aan de beantwoording van de vraag of de door appellante gestelde noodzaak een zeer dringende reden oplevert, komt de Raad daarom niet toe.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
3 november 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD