ECLI:NL:CRVB:2015:3842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opleggen van een maatregel op grond van de Wet werk en bijstand en de rechtszekerheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant en zijn partner ontvangen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft aan de partner van appellant, G, een waarschuwing gegeven wegens onvoldoende medewerking. Vervolgens heeft het college een maatregel van 30% gedurende één maand opgelegd aan appellant en G. Later, na herhaaldelijk niet verschijnen op afspraken, heeft het college een maatregel van 100% gedurende één maand opgelegd aan G. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college de maatregel niet mocht opleggen, omdat het besluit pas in april is genomen, terwijl de maatregel ook in die maand van kracht werd. Appellant stelt dat dit in strijd is met de beleidsvoorschriften van de gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college voldoende heeft gecommuniceerd over de mogelijke gevolgen van het gedrag van G en dat appellant op de hoogte was van de maatregel. De Raad heeft vastgesteld dat er geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel is, omdat appellant rekening had kunnen houden met de maatregel.
De Raad heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals het hebben van kinderen, niet voldoende grond bieden om de maatregel te matigen of niet op te leggen. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2015.