ECLI:NL:CRVB:2015:3832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/2733 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij zijn bijstandsverlening werd ingetrokken en een bedrag van € 720,63 werd teruggevorderd. Appellant ontving sinds 29 juni 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college had de bijstand met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken, omdat appellant het rechtmatigheidsformulier niet had ingeleverd en zijn vertrek naar het buitenland niet had gemeld. Appellant stelde dat hij recht had op bijstand tot 28 januari 2008 en dat het college enkel de kosten van bijstand over de periode van 28 januari tot 31 januari 2008 kon terugvorderen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten. Het college had inmiddels een nader besluit genomen, waarin het de bijstand met ingang van 28 januari 2008 introk en een lager terug te vorderen bedrag van € 92,98 vaststelde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college met het nader besluit geheel tegemoet was gekomen aan appellant, maar dat er nog een belang bestond bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat appellant om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand had verzocht.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Het college had het besluit van 13 juni 2008 gedeeltelijk herroepen, maar had niet expliciet beslist op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase. De Raad oordeelde dat het college in de kosten van bezwaar van appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 490,- en in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 2.450,-. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht van in totaal € 166,- aan appellant moest vergoeden.

Uitspraak

14/2733 WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 april 2014, 13/4217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een nader besluit van 9 september 2015 (nader besluit) ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bremen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 29 juni 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 mei 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 tot een bedrag van € 720,63 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant het rechtmatigheidsformulier over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 niet heeft ingeleverd en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Voorts heeft appellant zijn vertrek naar het buitenland niet gemeld.
1.3.
Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij op 28 januari 2008 naar het buitenland was vertrokken, dat hij recht op bijstand had over de periode van 1 januari 2008 tot 28 januari 2008 en dat het college bevoegd is enkel de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 28 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 terug te vorderen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op dezelfde gronden als in beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij het nader besluit heeft het college het besluit van 13 juni 2008 herroepen. Het college heeft in plaats daarvan de bijstand van appellant met ingang van 28 januari 2008 ingetrokken op de grond dat appellant op deze datum naar het buitenland is vertrokken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 28 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 tot een bedrag van € 92,98 van appellant teruggevorderd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met het nader besluit is het college geheel tegemoetgekomen aan appellant. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6670) is appellant nog wel een belang blijven behouden bij een beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase.
5.2.
Nu het college met het nader besluit hangende het hoger beroep het standpunt waarop het bestreden besluit is gebaseerd, heeft verlaten, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5.3.
Met het nader besluit heeft het college het besluit van 13 juni 2008 gedeeltelijk herroepen. Het college heeft daarbij niet expliciet beslist op het tijdig ingediende verzoek van appellant om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in de bezwaarfase. In het nader besluit ligt tevens besloten dat het college dit verzoek heeft afgewezen. Nu door de afwijzing van de kosten in de bezwaarfase met het nader besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan appellant, wordt dit besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
5.4.
Bij het nader besluit heeft het college de ingangsdatum van de intrekking gewijzigd en het terug te vorderen bedrag op een lager bedrag vastgesteld. Dit betekent dat het besluit van 13 juni 2008 deels is herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid, waardoor sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De Raad zal het nader besluit dan ook vernietigen wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voor zover daarbij het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen.
6. Gelet op 5.4 bestaat aanleiding het college te veroordelen in de kosten van bezwaar van appellant tot een bedrag van € 490,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De kostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.450,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2013 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2015 gegrond en vernietigt dit besluit
voor zover daarbij vergoeding van de kosten van bezwaar is afgewezen;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A. Stuut

HD