ECLI:NL:CRVB:2015:3825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Appellante had op 2 augustus 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, waarna zij op 9 augustus 2013 een WW-uitkering toegekend kreeg. Op 3 september 2013 heeft zij een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college heeft haar bijstand toegekend met ingang van 4 september 2013, maar appellante verzocht om de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 27 juni 2013 toe te kennen, wat het college afwees.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante stelde dat zij eerder bijstand had willen aanvragen, maar dat zij door bijzondere omstandigheden, zoals haar psychische gesteldheid en financiële situatie, niet in staat was om dit te doen. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor bijstand en de noodzaak voor appellanten om hun claims met objectieve gegevens te onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij eerder dan 3 september 2013 een aanvraag had willen indienen, en dat de aangevoerde medische gegevens niet voldoende waren om haar claims te ondersteunen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd op 3 november 2015 openbaar uitgesproken.