ECLI:NL:CRVB:2015:3825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/3764 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Appellante had op 2 augustus 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, waarna zij op 9 augustus 2013 een WW-uitkering toegekend kreeg. Op 3 september 2013 heeft zij een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college heeft haar bijstand toegekend met ingang van 4 september 2013, maar appellante verzocht om de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 27 juni 2013 toe te kennen, wat het college afwees.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante stelde dat zij eerder bijstand had willen aanvragen, maar dat zij door bijzondere omstandigheden, zoals haar psychische gesteldheid en financiële situatie, niet in staat was om dit te doen. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor bijstand en de noodzaak voor appellanten om hun claims met objectieve gegevens te onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij eerder dan 3 september 2013 een aanvraag had willen indienen, en dat de aangevoerde medische gegevens niet voldoende waren om haar claims te ondersteunen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd op 3 november 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

14/3764 WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2014, 14/1757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 2 augustus 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellante met ingang van 27 juni 2013 een WW-uitkering toegekend. Bij brief van 29 augustus 2013 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar WW-uitkering op 26 september 2013 zal eindigen. Appellante heeft zich op 3 september 2013 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 4 september 2013 heeft zij de aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellante de vraag of zij de bijstand op een andere datum dan de meldingsdatum wil laten ingaan ontkennend beantwoord.
1.2.
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het college appellante met ingang van 4 september 2013 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder, in aanvulling op haar WW-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2013 met betrekking tot de ingangsdatum van toekenning van bijstand gegrond verklaard en bepaald dat de bijstand ingaat op 3 september 2013. Het college heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard op de grond dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 27 juni 2013 toe te kennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de aanvraag van 2 augustus 2013 voor een WW-uitkering tevens (aanvullende) bijstand heeft aangevraagd. De stelling dat de aanvraag van 2 augustus 2013 tevens als een bijstandsaanvraag moet worden beschouwd, slaagt niet. Voor elke specifieke uitkering is in principe immers een afzonderlijke aanvraag vereist. Het lag daarom op de weg van appellante om, indien zij bijstand wilde ontvangen in aanvulling op haar WW-aanvraag, tijdig bijstand aan te vragen. Met haar brief van 17 augustus 2013 heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij bijstand wilde aanvragen, terwijl bovendien onduidelijk is aan wie de brief is gericht en of deze daadwerkelijk bij het college of het Uwv is ingediend. Van een eerdere aanvraag dan die van 3 september 2013 is niet gebleken. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit zou moeten blijken dat zij niet in staat is geweest vóór 3 september 2013 een bijstandsaanvraag in te dienen. In wat appellante heeft aangevoerd, kunnen geen bijzondere omstandigheden worden gevonden die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigen dan 3 september 2013.
3. Appellante heeft, evenals in beroep, primair aangevoerd dat zij wel tijdig bijstand heeft aangevraagd met als ingangsdatum 27 juni 2013. Zij verwijst hierbij naar de door haar in hoger beroep overlegde telefoonnota met verbruiksspecificaties over de periode van juli tot en met oktober 2013. Subsidiair heeft appellante, evenals in beroep, aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden om haar bijstand te verlenen met ingang van een eerdere datum dan 3 september 2013. Zij stelt in dit verband dat zij niet in staat was om eerder dan
3 september 2013 bijstand aan te vragen. Volgens appellante heeft zij diverse keren getracht een bijstandsaanvraag in te dienen, maar heeft zij zich steeds weg laten sturen. Verder stelt appellante dat onder meer haar psychische gesteldheid, het verlies van haar baan en haar financiële situatie, in onderlinge samenhang bezien, zijn aan te merken als bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat haar met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt verwijst appellante naar de door haar in hoger beroep overgelegde medische stukken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dat wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt hieraan nog het volgende toe.
4.2.
Reeds omdat de in hoger beroep overgelegde telefoonnota en de daarin verwerkte verbruiksspecificaties niets zeggen over de inhoud van de desbetreffende telefoongesprekken, heeft appellante met deze gegevens niet aannemelijk gemaakt dat zij al eerder dan op 3 september 2013 actie heeft ondernomen om bijstand aan te vragen.
4.3.
Appellante heeft ook in hoger beroep niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of is afgehouden van het doen van een aanvraag. De in hoger beroep overlegde medische gegevens, te weten een brief van Altra van 23 april 2014 en een huisartsenjournaal over de periode van 15 januari 2013 tot en met 5 maart 2014, bieden hiervoor in ieder geval geen aanknopingspunten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A. Stuut

HD