ECLI:NL:CRVB:2015:3807
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-zaak wegens gebrek aan financieel spoedeisend belang
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.J. Moens, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 8 december 2014 het beroep van verzoekster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit weigerde verzoekster per 2 december 2013 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou bedragen. Verzoekster heeft op 28 april 2015 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat eerder op 26 juni 2015 door de voorzieningenrechter van de Raad werd afgewezen. Op 24 augustus 2015 diende mr. Moens opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening in, wat leidde tot de onderhavige uitspraak.
De voorzieningenrechter heeft op 14 oktober 2015 de zaak behandeld. Verzoekster voerde aan dat zij in een financiële noodsituatie verkeert, omdat het Uwv haar WIA-uitkering heeft geweigerd. Ze stelde dat haar inkomen aanzienlijk lager is dan de bijstandsnorm, en dat ze niet in staat is om haar rekeningen te betalen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een financieel spoedeisend belang. Hij wees erop dat verzoekster maandelijks alimentatie ontvangt en dat zij kan profiteren van de bescherming van de beslagvrije voet.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een andere beoordeling rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier C.M.A.V. van Kleef, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.