ECLI:NL:CRVB:2015:380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-5347 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buitenlandbijdragen Zorgverzekeringswet

Op 21 januari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de buitenlandbijdragen die zijn vastgesteld op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2010 en 2011. De appellant, woonachtig in Frankrijk, heeft de rechtbank verzocht om de besluiten van het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz), te herzien. De rechtbank had eerder de beroepen van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De appellant betoogt dat de systematiek van de vaststelling van de buitenlandbijdrage ondeugdelijk is en leidt tot discriminatie. Hij stelt dat er principiële en structurele fouten zijn in de berekeningswijze van de buitenlandbijdragen en dat er sprake is van onderliggende fraudes. De rechtbank heeft in haar uitspraak het wettelijk kader geschetst en de beroepsgronden van de appellant besproken. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank op juiste wijze heeft geoordeeld en dat de buitenlandbijdragen overeenkomstig de geldende regeling zijn vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

13/5347 ZVW en 13/5350 ZVW
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 augustus 2013, 13/50 en 13/52 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Frankrijk) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) zijn de bevoegdheden van Cvz per
1 april 2014 overgegaan naar het Zorginstituut. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E. Berghout.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant die zien op besluiten waarbij de buitenlandbijdragen op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2010 definitief is vastgesteld en voor het jaar 2011 voorlopig is vastgesteld, ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat - betoogd dat de systematiek van de vaststelling van de buitenlandbijdrage ondeugdelijk is en leidt tot discriminatie. Naar de stelling van appellant is sprake van principiële en structurele fouten in de berekeningswijze van de buitenlandbijdragen. Daarnaast heeft appellant gesteld dat er sprake is van een aantal onderliggende fraudes en heeft hij een aanklacht van zestien punten geformuleerd.
2.2.
Appellant heeft zich er voorts over beklaagd dat de rechtbank niet al zijn beroepsgronden heeft besproken.
3.1.
Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht omtrent de systematiek van de buitenlandbijdragen zoals deze naar zijn opvatting zou dienen te luiden en de bestaande onderliggende en verzwegen fraudes bij kort samengevat de politiek en het Zorginstituut, bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat (onderdelen van) de geldende regeling buiten toepassing zou(den) moeten blijven. De Raad wijst in dit verband mede op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, inhoudende dat de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
3.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak op juiste wijze het wettelijk kader waarbinnen het geschil dient te worden beoordeeld geschetst. De rechtbank heeft ook op juiste wijze de binnen dit kader gevormde rechtspraak vermeld.
3.3.
De rechtbank heeft vervolgens binnen bovengenoemd kader de beroepsgronden van appellant die ook maar enige relevantie zouden kunnen hebben op juiste wijze besproken en is terecht tot het oordeel gekomen dat de buitenlandbijdragen bedoeld in 1 overeenkomstig de
geldende regeling zijn vastgesteld. De Raad heeft hieraan - nu de in 2.1 genoemde gronden in essentie een herhaling zijn van de in beroep aangevoerde gronden - niets toe te voegen.
3.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 tot en met 3.3 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker
GdJ