ECLI:NL:CRVB:2015:3788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
13/1991 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep door griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De rechtbank had de beroepen van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard op grond van het niet betalen van griffierecht. De Raad oordeelde echter dat één van de appellanten, [Appellant 7], wel degelijk griffierecht had betaald, waardoor de rechtbank ten onrechte tot niet-ontvankelijkheid was gekomen. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 18 december 2014, waarin was vastgesteld dat bij gezamenlijke beroepschriften slechts éénmaal griffierecht verschuldigd was. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te vernietigen en zelf een oordeel te geven over de beroepen van de appellanten. De Raad verklaarde de beroepen ongegrond, maar bepaalde wel dat het betaalde griffierecht aan [Appellant 7] moest worden vergoed. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Ede veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellanten in hoger beroep.

Uitspraak

13/1991 AW e.v.
Datum uitspraak: 29 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
5 maart 2013, 12/3620 en 12/4282 tot en met 12/4300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] en negen anderen zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Ede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant en negen anderen heeft J.A. de Jong hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 maart 2013, 12/3620 en 12/4282 tot en met 12/4300, waarbij de beroepen van appellanten niet-ontvankelijk en de beroepen van de tien anderen ongegrond zijn verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting naar het hoger beroep van appellanten heeft plaatsgevonden op
24 september 2015. Voor appellanten is verschenen J.A. de Jong. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.S.L. Bertelink.

OVERWEGINGEN

1. Appellanten 1, 2 en 3 zijn aangesteld in de [naam functie A] ([functie A]) en appellanten 4 tot en met 10 zijn aangesteld in de [naam functie B] ([functie B]). In 2011 heeft het college deze (organieke) functies opnieuw beschreven en gewaardeerd. Bij gelijkluidende besluiten van 9 november 2011 is de functiebeschrijving van de [functie A] vastgesteld en is de waardering bepaald op Hoofdgroep II met een score van 13 punten, hetgeen resulteert in een bezoldiging in salarisschaal 7. Bij gelijkluidende besluiten van
9 november 2011 is de functiebeschrijving van de [functie B] vastgesteld en is de waardering bepaald op Hoofdgroep II met een score van 11 punten, hetgeen resulteert in een bezoldiging in salarisschaal 6. Het door [functie A] tegen de functiewaardering gemaakte bezwaar is bij gelijkluidende afzonderlijke besluiten van 12 juni 2012 (besluit I) ongegrond verklaard. Het door [functie B] gemaakte bezwaar is bij gelijkluidende afzonderlijke besluiten van 12 juni 2012 (besluit II) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beroepen van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat ieder van appellanten griffierecht moet betalen, omdat het college ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk een besluit heeft genomen en er dus niet een (gezamenlijk) beroepschrift is tegen een en hetzelfde besluit. De rechtbank stelde vast dat appellanten geen griffierecht hebben betaald, ook niet na in de gelegenheid te zijn gesteld dat verzuim te herstellen.
3. Het gezamenlijk hoger beroep van appellanten is gericht tegen de
niet-ontvankelijkverklaring van hun beroepen door de rechtbank en het daaraan ten grondslag liggende oordeel over het verschuldigde griffierecht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, heeft [Appellant 7] in beroep wel griffierecht betaald. Reeds om die reden heeft de rechtbank zijn beroep ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Bij zijn uitspraak van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:4293, heeft de Raad beslist op het hoger beroep, voor zover dat was ingesteld namens de tien andere [functie A] en [functie B]. De Raad oordeelde onder meer dat de rechtbank gelet op het gezamenlijke beroepschrift tegen de besluiten I en II van 12 juni 2012 over de [functie A] respectievelijk de [functie B] had moeten volstaan met heffing van éénmaal griffierecht bij de [functie A] en éénmaal griffierecht bij de [functie B]. De Raad bepaalde dat het te veel betaalde griffierecht diende te worden vergoed. Uit deze uitspraak volgt dat appellanten en de tien andere Handhavers tezamen meer dan het voor hun gezamenlijke beroepen verschuldigde griffierecht hadden voldaan. Dit betekent dat de rechtbank de beroepen van de overige negen appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet voldoen van het verschuldigde griffierecht.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 komt de aangevallen uitspraak, voor zover door appellanten aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal - in overeenstemming met de wens van partijen - de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, maar zelf een oordeel ten gronde geven.
4.4.
In de onder 4.2 genoemde uitspraak heeft de Raad de beroepsgronden tegen de (hoofdgroep)indeling van de functies [functie A] en [functie B] verworpen en geoordeeld dat de besluiten I en II standhouden. Om dezelfde redenen als in die uitspraak zullen ook de beroepen van appellanten tegen de besluiten I en II ongegrond worden verklaard.
5.1.
De Raad zal verder bepalen dat de griffier van de rechtbank het door [Appellant 7] betaalde griffierecht van € 156,- aan hem vergoedt.
5.2.
Er is aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 735,- (1,5 x 1 punt voor de zitting bij de Raad) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de beroepen van appellanten
niet-ontvankelijk zijn verklaard;
- verklaart die beroepen ongegrond;
- bepaalt dat de griffier van de rechtbank aan [Appellant 7] het betaalde griffierecht
van € 156,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag
van € 735,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
W.J.A.M. van Brussel en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD

Lijst van appellanten
procedurenummer
appellant(e)
woonplaats
1. 13/1991
[Appellant 1]
[woonplaats 1]
2. 13/1995
[Appellant 2]
[woonplaats 2]
3. 13/1997
[Appellant 3]
[woonplaats 3]
4. 13/1998
[Appellant 4]
[woonplaats 4]
5. 13/1999
[Appellant 5]
[woonplaats 5]
6. 13/2000
[Appellant 6]
[woonplaats 6]
7. 13/2523
[Appellant 7]
[woonplaats 7]
8. 13/2526
[Appellant 8]
[woonplaats 8]
9. 13/2527
[Appellant 9]
[woonplaats 9]
10. 13/2529
[Appellant 10]
[woonplaats 10]