ECLI:NL:CRVB:2015:3767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
14/5932 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor reguliere arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in een normale arbeidsomgeving kan functioneren met de nodige aanpassingen. De Raad stelde vast dat er voldoende reguliere functies beschikbaar zijn die passen binnen de belastbaarheid van appellant. Het Uwv had geen nieuw onderzoek door een verzekeringsdeskundige hoeven in te schakelen, aangezien er geen nieuwe, relevante informatie was die een ander oordeel rechtvaardigde. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelend psychiater van appellant niet voldoende was om aan te nemen dat er een verslechtering van de psychische gesteldheid was opgetreden die een nieuw onderzoek rechtvaardigde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/5932 WSW
Datum uitspraak: 29 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 september 2014, 13/6176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1. Op 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór
1 januari 2015.
1.1.
Appellant heeft op 20 februari 2013 een aanvraag gedaan voor een indicatie op grond van de Wsw.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Uwv op 11 april 2013 een rapport uitgebracht. Dit rapport is mede gebaseerd op voorhanden zijnde medische beoordelingen door de verzekeringsartsen van het Uwv van 23 april 2012, 14 juni 2012 en 19 september 2012 inzake een aanvraag van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze rapporten zijn mede gebaseerd op de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde psychiater W.M.J. Hassing als neergelegd in het rapport van
6 juni 2012. De arbeidsdeskundige is vervolgens tot de conclusie gekomen dat bij appellant weliswaar sprake is van beperkingen, maar dat voldoende reguliere functies bestaan die de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Bij besluit van 11 april 2013 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag van appellant.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv op 9 september 2013 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen medische argumenten zijn om tot een ander oordeel te komen. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, overwogen dat niet gebleken is van een verslechtering van de psychische gesteldheid van appellant op grond waarvan het Uwv het medische oordeel niet mede kon baseren op de gegevens uit de WIA-procedure. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen om de gezondheidstoestand van appellant opnieuw te beoordelen.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank, en anders dan appellant, is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant weliswaar beperkingen heeft bij het verrichten van arbeid, maar dat de aanpassingen op de werkplek die in verband daarmee nodig zijn, binnen redelijke grenzen in een normale arbeidsomgeving kunnen worden gerealiseerd. Nu appellant tijdens het aanvraaggesprek geen wezenlijk nieuwe informatie heeft verstrekt over zijn klachten en beperkingen, kon het Uwv zich baseren op de in 1.2 genoemde rapportages die zijn opgemaakt in het kader van een WIA-procedure. Hieruit blijkt dat appellant beperkt is in conflicthantering en in het hanteren van zware lasten. Hij moet daarom geen werkzaamheden doen met veelvuldige deadlines, productiepieken of leidinggevende aspecten. Wat betreft werktijden is ’s nachts werken en overwerken niet mogelijk. Op basis van de belastbaarheid wordt appellant in staat geacht tot onder andere productiewerk, schoonmaakwerk en montagewerk. Aanpassingen zijn niet noodzakelijk. Er zijn voldoende reguliere functies, waarvan de belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Dat betekent dat appellant niet uitsluitend op Wsw-arbeid is aangewezen.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat hij als gevolg van zijn in de loop der tijd toegenomen en inmiddels forse psychische problematiek niet in staat is reguliere arbeid te verrichten. Hij verwijst hierbij naar informatie van zijn behandelend psychiater H. Nandoe. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit een door appellant overgelegde ongedateerde brief van Nandoe stelt Nandoe, naar aanleiding van een bezoek van appellant op 29 juni 2013, dat het naar zijn mening beter gaat met appellant dan de eerste keer dat hij hem zag, maar dat sprake is van een geringe verslechtering ten opzichte van de laatste keer dat hij appellant zag. Nandoe wijzigt de medicatie van appellant. Deze informatie is te summier voor het oordeel dat een nieuw onderzoek door de verzekeringsdeskundige was aangewezen.
4.3.
Voorts heeft appellant wederom verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Hiertoe heeft hij gewezen op het feit dat de psychiaters Nandoe en Hassing verschillend oordelen over zijn psychische gezondheid. Appellant verwijst hierbij naar medische informatie van Nandoe van 30 mei 2012 en een e-mailbericht van 11 augustus 2014. Verder heeft appellant verwezen naar een brief van zijn huisarts H. Veeken van 25 april 2012 en naar informatie van psychiater R.W. Jessurun van 14 september 2007. Hoewel de door appellant verstrekte informatie afwijkt van de bevindingen van Hassing, bevat deze informatie onvoldoende onderbouwing om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Hassing heeft uitgebreid onderzoek verricht en haar bevindingen uitvoerig en gemotiveerd weergeven in het in 1.2 genoemde rapport van 6 juni 2012. Zij heeft hierbij de brief van Nandoe van 30 mei 2012 betrokken en gemotiveerd uiteengezet waarom zij het oordeel van Nandoe over de psychische gezondheid van appellant niet volgt. In het e-mailbericht van 11 augustus 2014 spreekt Nandoe alleen zijn verbazing uit over de bevindingen van Hassing. De informatie van de huisarts van 25 april 2012 bevat geen aanknopingspunten op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de bevindingen van Hassing niet kunnen worden gevolgd. De informatie van Jessurun dateert uit 2007 en is ten opzichte van de hiervoor besproken medische gegevens verouderd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD