ECLI:NL:CRVB:2015:3766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
14/1036 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en de gevolgen van niet verschijnen op oproep

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant na een opschorting. Appellant ontving sinds 12 december 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de bijstand van appellant opgeschort omdat hij niet is verschenen op een oproep voor een gesprek. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit, maar heeft later wel bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college de bezorging van het opschortingsbesluit aannemelijk heeft gemaakt. Appellant heeft aangevoerd dat hij het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen, maar de Raad oordeelt dat de enkele betwisting van de ontvangst onvoldoende is om aan te nemen dat appellant het besluit niet heeft ontvangen. De Raad concludeert dat appellant niet kan worden verweten dat hij niet heeft gereageerd op de oproep om te verschijnen op 1 november 2011. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet tijdig de gevraagde medewerking heeft verleend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1036 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
13 januari 2014, 12/3341 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hest en B.D. Sukhai, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Rijkers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 12 december 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op de bijstand werden door het college de inkomsten uit door appellant verrichte werkzaamheden bij restaurant [naam restaurant] in mindering gebracht.
1.2.
Naar aanleiding van de themacontrole “Partiële Inkomsten” heeft het team Bijzonder Onderzoek van de gemeente Eindhoven (team BO) een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft het team BO appellant bij brief van 28 september 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 7 oktober 2011. Daarbij heeft het team BO aan appellant verzocht om een aantal gegevens over te leggen. Appellant heeft zich tijdig afgemeld voor het gesprek met als reden dat hij ziek was. Naar aanleiding hiervan heeft het team BO appellant bij brief van 7 oktober 2011 uitgenodigd voor een gesprek op 13 oktober 2011 en hem verzocht verscheidene gegevens over te leggen. Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen op het gesprek van
13 oktober 2011.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2011 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 13 oktober 2011 opgeschort op de grond dat appellant niet is verschenen op de oproep van
7 oktober 2011. Daarbij heeft het college appellant opgeroepen voor een gesprek op
1 november 2011 en appellant verzocht de gevraagde gegevens alsnog over te leggen. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2011 (intrekkingsbesluit) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 13 oktober 2011 ingetrokken met toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de WWB op de grond dat appellant niet heeft gereageerd op de oproep van
13 oktober 2011 om te verschijnen op 1 november 2011 en daarbij de gevraagde gegevens over te leggen.
1.5.
Bij besluit van 12 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 13 oktober 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Niet in geschil is dat appellant niet aan de oproep heeft voldaan om op
1 november 2011 voor een gesprek te verschijnen. In geschil is of dit appellant kan worden verweten.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen waardoor hij niet op de hoogte was van de oproep om te verschijnen op 1 november 2011. Bovendien heeft hij in het kader van een ander gelijktijdig lopend onderzoek op 20 oktober 2011 een brief en stukken overgelegd aan zijn casemanager [naam M] (M), waarin hij verzocht om een afspraak. Voor appellant was de gang van zaken met twee gelijktijdig lopende onderzoeken erg verwarrend. Op grond hiervan kan het appellant niet worden verweten dat hij heeft verzuimd om binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen.
4.4.
Uit de gedingstukken blijkt dat [naam B], sociaal rechercheur bij de gemeente [naam gemeente] (B), appellant heeft opgeroepen voor de gesprekken van 13 oktober 2011 en
1 november 2011, namens het college het opschortingsbesluit heeft genomen en het opschortingsbesluit samen met handhavingspecialist [naam G] (G) persoonlijk op het adres van appellant heeft bezorgd. In het opschortingsbesluit staat vermeld dat deze op
13 oktober 2011 persoonlijk is bezorgd om zeker te zijn dat appellant deze brief (tijdig) krijgt. Tijdens de in de bezwaarfase gehouden hoorzitting op 12 juli 2012 heeft G verklaard dat zij samen met B het onderzoek deed en dat zij aanwezig was toen het opschortingsbesluit persoonlijk werd gedeponeerd in de brievenbus van het adres van appellant. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het hier gaat om een verklaring van een handhavingspecialist, waarvan in beginsel moet worden uitgegaan. Hiermee heeft het college de bezorging van het opschortingsbesluit op 13 oktober 2011 aannemelijk gemaakt en wordt appellant geacht dit besluit met daarin de uitnodiging voor een gesprek op 1 november 2011 te hebben ontvangen. De enkele betwisting van de ontvangst is onvoldoende om daar niet van uit te gaan. Dat appellant, zoals in bezwaar aangevoerd, destijds vanwege relatieproblemen niet vaak thuis was en dat hij de bewuste brief van 7 oktober 2011 wel heeft ontvangen, maar te laat vanwege ruzie met zijn echtgenote, kan een mogelijke verklaring zijn dat appellant het besluit van 13 oktober 2011 niet onder ogen is gekomen, maar dat moet voor rekening van appellant blijven.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in de omstandigheid dat appellant op 20 oktober 2011 in het kader van een ander onderzoek stukken heeft overgelegd en verzocht heeft om een afspraak, geen aanleiding had hoeven zien hem wederom uit te nodigen voor een gesprek. Appellant was door het opschortingsbesluit op de hoogte van het feit dat niet reageren op de oproep om te verschijnen op 1 november 2011 tot gevolg zou hebben dat de bijstand met ingang van 13 oktober 2011 zou worden ingetrokken. Weliswaar liepen naast elkaar twee verschillende onderzoeken naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand, maar het opschortingsbesluit met daarin de uitnodiging voor het gesprek op
1 november 2011 was duidelijk afkomstig van een andere afdeling dan de afdeling van M. In het opschortingsbesluit werd ook om meer en andersoortige informatie verzocht dan door M. Het had op de weg van appellant gelegen om bij onduidelijkheid hierover navraag te doen bij het college.
4.6.
Gelet op 4.4 en 4.5 kan niet worden geoordeeld dat het appellant niet kan worden verweten dat hij verzuimd heeft tijdig de gevraagde medewerking te verlenen. Daarom was het college bevoegd om de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in te trekken. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de bijstand van appellant per 13 oktober 2011 in te trekken.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.F. Bandringa en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.M. Fleuren

HD