ECLI:NL:CRVB:2015:3763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
14/1751 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling (aanvullende inkomensvoorziening ouderen) van appellante, die de inlichtingenverplichting heeft geschonden met betrekking tot haar woon- en leefsituatie. Appellante, die in oktober 2012 naar Nederland was gekomen vanuit Zuid-Afrika, had een aanvraag ingediend voor de AIO-aanvulling, maar er ontstonden twijfels over haar hoofdverblijf. Toezichthouders van de Sociale verzekeringsbank (Svb) hebben onderzoek gedaan naar haar situatie, waarbij zij appellante niet konden aantreffen op het opgegeven adres. Appellante heeft niet adequaat gereageerd op verzoeken om informatie, wat leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenverplichting had geschonden.

De Svb heeft vervolgens de AIO-aanvulling ingetrokken en de ten onrechte betaalde bedragen teruggevorderd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege persoonlijke omstandigheden zoals het overlijden van een vriendin en haar hartklachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de terugvordering te rechtvaardigen, aangezien er geen sprake was van uitzonderlijke situaties die een individuele afweging vereisten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1751 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 maart 2014, 13/5495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft langdurig in Zuid-Afrika gewoond. In oktober 2012 is zij naar Nederland gekomen. Met ingang van 18 oktober 2012 heeft appellante een gemeubileerde zit/slaapkamer gehuurd in een woning op het adres [uitkeringsadres] te [plaatsnaam] (uitkeringsadres). Op 23 oktober 2012 heeft appellante bij de Svb een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 24 oktober 2012 heeft appellante zich in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans: Basisregistratie Personen, ingeschreven op het uitkeringsadres.
1.2.
Bij besluit van 29 november 2012 heeft de Svb met ingang van 23 oktober 2012 een
AIO-aanvulling aan appellante toegekend.
1.3.
Naar aanleiding van bij de Svb gerezen twijfel omtrent het hoofdverblijf van appellante hebben toezichthouders van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dit kader hebben de toezichthouders op 27 december 2012 en 7 januari 2013 onaangekondigd het uitkeringsadres bezocht, maar appellante niet aangetroffen. Appellante heeft niet gereageerd op de op 27 december 2012 achtergelaten oproepbrief en evenmin op de toegezonden rappelbrief van 7 januari 2013. Nadat haar via email was verzocht contact op te nemen heeft appellante bij emailbericht van 15 januari 2013 doorgegeven dat zij, bij wijze van geschenk, de kerstdagen en oud en nieuw in Zuid-Afrika heeft doorgebracht, dat haar adres niet is gewijzigd en dat zij op 31 januari 2013 terug is in Nederland. Op 13 februari 2013 heeft de verhuurder van de kamer van appellante aan één van de toezichthouders telefonisch doorgegeven dat appellante nog in Zuid-Afrika verblijft en de huur van haar kamer nimmer heeft betaald. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 14 februari 2013.
1.4.
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft de Svb, voor zover van belang, bij besluiten van 26 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juni 2013 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 23 oktober 2012 ingetrokken en de over de periode van 23 oktober 2012 tot en met 31 januari 2013 ten onrechte betaalde
AIO-aanvulling tot een bedrag van € 3.097,69 van appellante teruggevorderd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden omtrent haar woon- en leefsituatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat wegens dringende redenen van terugvordering moet worden afgezien. Volgens appellante is onvoldoende rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Zij is destijds vanwege het plotselinge overlijden van een vriendin naar Zuid-Afrika vertrokken en wegens hartklachten kon zij niet eerder naar Nederland terugkomen. Gelet hierop kan haar niet worden verweten dat zij de Svb pas achteraf heeft geïnformeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog van appellante slaagt niet. De omstandigheid dat, zoals zij stelt, het niet in haar opkwam om de Svb voor haar vertrek naar Zuid-Afrika te informeren en dit haar niet kan worden verweten, ziet op het ontstaan van de terugvordering en niet op de gevolgen daarvan. Het moet bij dringende redenen gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In het geval van appellante is daarvan geen sprake.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD