ECLI:NL:CRVB:2015:3762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
14/1812 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen bijstand met terugwerkende kracht; geen bijzondere omstandigheden voor bijstandsverlening

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 20 februari 2014 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 22 november 2012 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 17 oktober 2012. Het college kende appellant bijstand toe met ingang van 19 november 2012, omdat hij zich pas op die datum had gemeld voor een aanvraag. Appellant stelde dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht, omdat hij vanaf 17 oktober 2012 bezig was met zijn aanvraag en door het college verkeerd was voorgelicht over de aanvraagprocedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 27 oktober 2015 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellant bijstand met terugwerkende kracht zou moeten ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat appellant door onjuiste informatie van het college is afgehouden van het indienen van een aanvraag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de informatie op de website van de gemeente al beschikbaar was op het moment dat appellant zijn aanvraag wilde indienen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak benadrukt het uitgangspunt dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor de beslissing van het college om bijstand pas vanaf 19 november 2012 toe te kennen, werd bevestigd.

Uitspraak

14/1812 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 februari 2014, 13/4384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 september 2015. Partijen, waarvan het college met bericht, zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 22 november 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Daarbij heeft hij als gewenste ingangsdatum 17 oktober 2012 aangegeven.
1.2.
Bij besluit van 3 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit), heeft het college appellant met ingang van 19 november 2012 bijstand toegekend. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zich op 19 november 2012 heeft gemeld voor een aanvraag om bijstand en geen sprake is van bijzondere omstandigheden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant is er wel reden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. Hij is sinds
17 oktober 2012 bezig geweest met zijn aanvraag. Destijds is hij door medewerkers van het college verkeerd voorgelicht, zij hebben hem ten onrechte voorgehouden dat hij alleen een aanvraag kon doen door middel van een DigiD. Pas nadat het hem niet was gelukt een DigiD aan te vragen, bleek het alsnog mogelijk een aanvraag in persoon te doen. De rechtbank heeft ten onrechte niet uitgezocht sinds wanneer op de website van de gemeente is vermeld dat een aanvraag zowel digitaal als in persoon kan worden ingediend. Volgens appellant is de informatie op de website naar aanleiding van zijn bezwaar aangepast.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of in het geval van appellant sprake is van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht over de periode van 17 oktober 2012 tot
19 november 2012 bijstand te verlenen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling van appellant dat hij door onjuiste informatie van de zijde van het college van het doen van een aanvraag is afgehouden dan wel dat onjuiste informatie aan hem is verstrekt. Dat blijkt ook niet uit de brief van het college van 5 augustus 2013 naar aanleiding van een door appellant ingediende klacht. Anders dan appellant stelt, is hij immers niet in het gelijk gesteld ten aanzien van zijn klacht over de informatievoorziening van het college. Daarnaast heeft appellant zijn standpunt dat de informatie op de website, waarop is vermeld dat een aanvraag zowel in persoon als via DigiD mogelijk is, pas na zijn bezwaar heeft aangepast niet nader onderbouwd. De gemachtigde van het college heeft ter zitting van de rechtbank desgevraagd te kennen gegeven dat op de website van de gemeente staat hoe en waar men een uitkering kan aanvragen en deze informatie ook al op het moment dat appellant zijn aanvraag wilde indienen op de website stond. Nu appellant zijn stelling dat die informatie nog niet op de website stond niet nader heeft onderbouwd, lag het niet op de weg van de rechtbank dit nader te onderzoeken. Ook de door appellant gestelde problemen bij de aanvraag van zijn DigiD heeft hij niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD