ECLI:NL:CRVB:2015:3762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen bijstand met terugwerkende kracht; geen bijzondere omstandigheden voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 20 februari 2014 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 22 november 2012 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 17 oktober 2012. Het college kende appellant bijstand toe met ingang van 19 november 2012, omdat hij zich pas op die datum had gemeld voor een aanvraag. Appellant stelde dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht, omdat hij vanaf 17 oktober 2012 bezig was met zijn aanvraag en door het college verkeerd was voorgelicht over de aanvraagprocedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 27 oktober 2015 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellant bijstand met terugwerkende kracht zou moeten ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat appellant door onjuiste informatie van het college is afgehouden van het indienen van een aanvraag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de informatie op de website van de gemeente al beschikbaar was op het moment dat appellant zijn aanvraag wilde indienen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak benadrukt het uitgangspunt dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor de beslissing van het college om bijstand pas vanaf 19 november 2012 toe te kennen, werd bevestigd.