ECLI:NL:CRVB:2015:3726
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die vanaf 4 augustus 2009 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant samenwoont met een persoon in Nieuwegein en mogelijk zwart werkt, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant meer werkzaamheden heeft verricht dan hij heeft opgegeven aan het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Op basis van deze bevindingen heeft het college op 2 augustus 2013 de bijstand van appellant over de periode van 25 september 2012 tot en met 4 februari 2013 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is vervolgens in hoger beroep gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen volledige opgave te doen van zijn werkzaamheden. De Raad oordeelt dat het college op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB gerechtigd was om de bijstand in te trekken. De schending van de inlichtingenverplichting biedt voldoende grondslag voor de intrekking van de bijstand, waardoor de andere grondslag, namelijk de woonplaats van appellant, niet verder besproken hoeft te worden. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.