ECLI:NL:CRVB:2015:3721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
14-4790 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 23 januari 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 9 april 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer had echter bij besluit van 17 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2014, de bijstand pas toegekend vanaf 4 januari 2013, de datum waarop de appellant zich had gemeld bij het UWV Werkbedrijf. Het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand met terugwerkende kracht verleend zou worden.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zich verzet tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bewijs was dat de appellant zich eerder had gemeld voor bijstand of dat hij om andere redenen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad benadrukte dat volgens de vaste rechtspraak er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum van melding of indiening van een aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Raad concludeerde dat de enkele stelling van de appellant dat hij emotioneel uitgeput was en depressieve klachten had, onvoldoende was om aan te tonen dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4790 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 juli 2014, 14/862 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Tijl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 23 januari 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de
Wet werk en bijstand (WWB) met als gewenste ingangsdatum 9 april 2010.
1.2.
Bij besluit van 17 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellant vanaf 4 januari 2013, de datum waarop appellant zich heeft gemeld bij het UWV Werkbedrijf (Uwv), bijstand toegekend. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ter zitting besproken, is het geschil beperkt tot de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat appellant met ingang van een vóór de melding op
4 januari 2013 gelegen datum bijstand wordt verstrekt. Niet is gebleken dat appellant zich al op een eerder moment voor bijstand heeft gemeld of op enigerlei wijze actie in de richting van het Uwv of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat appellant buiten staat was tot het doen van een eerdere melding of het eerder indienen van een aanvraag. De enkele stelling van appellant dat hij emotioneel uitgeput was in verband met procedures tegen het Uwv en depressieve klachten had, is hiertoe ontoereikend. Niet gebleken is dat appellant als gevolg van zijn medische toestand niet eerder in staat was een aanvraag in te dienen, of daartoe de hulp van een derde in te roepen. De omstandigheid dat appellant, in verband met onbevredigende resultaten in het verleden, een gebrek aan vertrouwen heeft in vertegenwoordiging door een derde, moet voor zijn rekening en risico blijven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.G. van den Berg

HD