ECLI:NL:CRVB:2015:3711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
14/4529 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WGA-uitkering na herziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-uitkering te beëindigen. Appellant, die als tuinbouwmedewerker heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld vanwege klachten aan zijn linkerbeen en rechterknie. In 2008 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2012 concludeerde het Uwv dat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 35%. Dit leidde tot een voornemen om de uitkering te beëindigen, wat uiteindelijk ook gebeurde in 2013. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een nieuwe beoordeling.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de medische urenbeperking was komen te vervallen. Na deze uitspraak heeft het Uwv een nieuwe beslissing genomen, waarbij de WGA-uitkering pas per 6 januari 2014 werd beëindigd. Appellant heeft opnieuw beroep aangetekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, terwijl de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. In hoger beroep herhaalt appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de gronden afdoende heeft besproken en dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere conclusies van het Uwv kan ondermijnen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant. De functies die aan de schatting ten grondslag liggen, worden als medisch geschikt beoordeeld. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4529 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2014, 13/10090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van den Buijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Buijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als tuinbouwmedewerker. Hij is uitgevallen wegens klachten aan het linkerbeen en rechterknie. Met ingang van 19 augustus 2008 is hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij op dat moment, wegens een operatie aan de rechterknie, geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid had.
1.2.
Appellant heeft op 4 december 2011 bij het Uwv gemeld dat zijn klachten aan het linkerbeen zijn toegenomen en dat daarnaast sprake is van rugklachten. Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 december 2011 vastgesteld op 35,83 %. In bezwaar heeft het Uwv, na hernieuwd medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellant per laatstgenoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In verband hiermee is aan appellant het voornemen meegedeeld dat zijn uitkering twee maanden na de beslissing op bezwaar zal worden beëindigd. Appellant heeft het bezwaar vervolgens ingetrokken.
1.3.
In aansluiting hierop is bij besluit van 22 november 2012 de WGA-uitkering met ingang van 23 januari 2013 beëindigd. Aan dit besluit ligt onder meer ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2012. De verzekeringsarts bezwaar heeft kennis genomen van medische informatie uit de behandelend sector, waaronder brieven van de orthopedisch chirurg. Geconcludeerd is dat bij appellant sprake is van een chronische osteomyelitis van het linkeronderbeen en rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, in tegenstelling tot de verzekeringsarts, geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. Wegens de klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aangenomen en deze weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 oktober 2012.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 november 2012 heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig rapport laten opmaken. Met inachtneming van deze rapporten van, respectievelijk, 26 maart 2013 en 16 april 2013, is het bezwaar bij besluit van 17 april 2013 ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 17 april 2013 bij uitspraak van
9 oktober 2013 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de medische urenbeperking is komen te vervallen.
1.6.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van 9 oktober 2013 op 5 november 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. Daarbij is het bezwaar tegen het besluit van 22 november 2012 in zoverre gegrond verklaard, dat de WGA-uitkering eerst per 6 januari 2014 wordt beëindigd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin is neergelegd dat in de FML alsnog een urenbeperking tot ongeveer 30 uur per week wordt opgenomen. Op 15 oktober 2013 is vervolgens een nieuwe FML opgesteld.
1.7.
In het kader van het beroep tegen het bestreden besluit is namens appellant een brief van de orthopedisch chirurg van 12 februari 2014 en een brief van de longarts van 12 september 2013 ingebracht. Als reactie daarop heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig rapport van 26 en 28 februari 2014 ingebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een situatie waarin het raadplegen van de behandelend sector was aangewezen, omdat reeds voldoende medische informatie voorhanden was. Verder zijn er geen aanknopingspunten om het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist te achten. Er is weer een urenbeperking aangenomen en ten aanzien van de linkerbeenklachten zijn er diverse beperkingen aangenomen. Daarbij is voldoende gemotiveerd waarom de informatie van de behandelend chirurg niet tot verdergaande beperkingen leidt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De functie route chauffeur is geschikt, nu uit het overleg van de arbeidskundige bezwaar en beroep en verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is toegelicht dat het autorijden geen onevenredige of te zware belasting geeft voor het linkerbeen of een te groot risico voor stootgevaar. De functie soldering technician is eveneens geschikt, omdat de arbeidskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen te belastende blootstelling aan soldeerdampen plaatsvindt. Ook de functies inpakker koekjes en draadwever/nadenlegger zijn naar het oordeel van de rechtbank geschikt. Van deze laatste functie heeft de rechtbank geoordeeld dat het voornamelijk om zittend uitgevoerde werkzaamheden gaat. Nu het Uwv deze motivering eerst in beroep heeft gegeven, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek te vernietigen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn linkeronderbeen klachten onvoldoende zijn meegewogen door het Uwv. Uit informatie van de behandelend chirurg blijkt immers dat het moeten verrichten van werkzaamheden, de kans op een opvlamming aan het linkerbeen vergroot met als gevolg het moeten gebruiken van een antibioticakuur. Het gebruiken van een dergelijke kuur is echter een beperkt aantal keer per jaar mogelijk. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor het standpunt van appellant dat hij wegens zijn linkeronderbeen klachten niet in staat is arbeid te verrichten. Uit de eerder ingebrachte informatie van de behandelend chirurg kan die conclusie evenmin worden getrokken.
4.2.
Ten slotte wordt ook het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

AP