ECLI:NL:CRVB:2015:3690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
11/7221 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van uren huishoudelijke hulp onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van uren huishoudelijke hulp aan appellante op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had eerder een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar na de afschaffing van deze indicatie heeft zij een aanvraag ingediend voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp. Het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde heeft deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat de toegekende 5,5 uur hulp bij het huishouden voldoende was om te voldoen aan de compensatieplicht van de Wmo.

De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zittingen is appellante bijgestaan door haar advocaat, en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar. De Raad heeft het onderzoek heropend en aanvullende vragen gesteld aan het college, dat hierop heeft gereageerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de door appellante overgelegde medische gegevens niet voldoende onderbouwen dat meer uren huishoudelijke hulp noodzakelijk zijn. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en geconcludeerd dat de toekenning van 5,5 uur huishoudelijke hulp adequaat is voor de compensatie van de beperkingen van appellante. De Raad heeft ook opgemerkt dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om de toegekende hulp uit te breiden op basis van appellantes COPD, allergie voor huisstofmijt en de aanwezigheid van een kat als huisdier, omdat er geen gesaneerde woning aanwezig was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7221 WMO
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
1 november 2011, 11/479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.F. Lorijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Elderhuis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.D.G. de Vries.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Het college heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Elderhuis. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek opnieuw heropend. Het college heeft nadere vragen van de Raad beantwoord. Appellante heeft daarop een reactie gegeven.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Partijen hebben toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Het college heeft appellante bij besluit van 4 februari 2008 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp bij het huishouden, klasse 3 (4 tot en met 6,9 uren per week), toegekend voor de periode 1 februari 2008 tot en met 31 januari 2013, in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.2.
Appellante had tot 1 januari 2010 een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van begeleiding. Deze indicatie werd door appellante feitelijk gebruikt voor het inkopen van extra uren hulp bij het huishouden. Omdat vanaf 1 januari 2010 niet langer begeleiding vanuit de AWBZ werd geïndiceerd, heeft appellante op 3 november 2009 een aanvraag op grond van de Wmo ingediend voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp.
1.3.
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 1 december 2009 afgewezen. Bij besluit van 12 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 december 2009 (wederom) ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat met toekenning van 5,5 uur hulp bij het huishouden voldaan is aan de compensatieplicht van artikel 4 van de WMO. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van SCIO consult van 18 november 2009. Hierin is aangegeven dat appellante belemmerd wordt in het lichte en zware huishoudelijke werk, de wasverzorging en de organisatie van het huishouden. Uitgaande van de normtijden voor een eenpersoonshuishouden in een eengezinswoning als neergelegd in het Protocol Indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging van april 2005 van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (Protocol) is 180 minuten voor zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten voor licht huishoudelijk werk, 60 minuten voor de wasverzorging en 30 minuten voor de organisatie van het huishouden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het college zich heeft kunnen baseren op het advies van SCIO consult. Met de toekenning van 5,5 uur huishoudelijke hulp is voldaan aan de compensatieplicht.
3. Appellante heeft in hoger beroep volhard in haar standpunt dat het aantal toegekende uren huishoudelijke hulp te weinig is gelet op haar complexe fysieke en psychische problematiek. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gewezen op de in beroep overgelegde medische verklaringen en zijn in hoger beroep nadere medische gegevens overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of met het toekennen van 5,5 uur hulp bij het huishouden de beperkingen van appellante adequaat zijn gecompenseerd.
4.2.
De aangevoerde beroepsgronden slagen niet. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar het volgende aan toe.
4.3.
De door appellante overgelegde medische gegevens leiden niet tot de conclusie dat het, ter compensatie van de bestaande beperkingen en/of ter voorkoming van meer beperkingen, noodzakelijk is om meer uren huishoudelijke hulp toe te kennen.
4.4.
Het college heeft voorts terecht in appellantes COPD, allergie voor huisstofmijt en de aanwezigheid van een kat als huisdier geen aanleiding gevonden voor een uitbreiding van de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden. Ingevolge het Protocol bestaat in verband met COPD en allergie voor huisstofmijt eerst aanspraak op het toekennen van meer minuten huishoudelijke hulp indien sprake is van een gesaneerde woning. Het college heeft de voorwaarde van woningsanering ook kunnen stellen alvorens rekening wordt gehouden met eventuele extra vervuiling samenhangend met het houden van een huisdier. Met de in hoger beroep overgelegde stukken, in het bijzonder de brief van medisch adviseur F. Knol van
30 oktober 2014 en de brief van 9 maart 2015 met bijlagen, heeft het college genoegzaam uiteengezet aan welke eisen een gesaneerde woning voor appellante, gelet op haar medische situatie, moet voldoen en dat de woning van appellante niet volledig conform die eisen gesaneerd is.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

AP