ECLI:NL:CRVB:2015:3689
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van een afwijzend besluit inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 8 oktober 2014. Dit besluit betreft de afwijzing van haar aanvraag op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellante had eerder, in december 2013, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat zij vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
In mei 2014 heeft appellante verzocht om herziening van het eerdere besluit, met als argument dat haar stiefvader was overleden en dat dit nieuwe feiten met zich meebracht. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of gegevens had aangedragen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 10 september 2015 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door J.T. Latuhihin en verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de band tussen appellante en haar stiefvader niet zodanig hecht was dat deze als oudervervangend persoon kan worden aangemerkt. Daarom heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en het besluit van verweerder gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier M.S. Boomhouwer, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2015.