ECLI:NL:CRVB:2015:3689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
14-6205 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een afwijzend besluit inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 8 oktober 2014. Dit besluit betreft de afwijzing van haar aanvraag op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellante had eerder, in december 2013, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat zij vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.

In mei 2014 heeft appellante verzocht om herziening van het eerdere besluit, met als argument dat haar stiefvader was overleden en dat dit nieuwe feiten met zich meebracht. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat appellante geen nieuwe feiten of gegevens had aangedragen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 10 september 2015 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door J.T. Latuhihin en verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de band tussen appellante en haar stiefvader niet zodanig hecht was dat deze als oudervervangend persoon kan worden aangemerkt. Daarom heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en het besluit van verweerder gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier M.S. Boomhouwer, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2015.

Uitspraak

14/6205 WUV
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.T. Latuhihin beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 oktober 2014, kenmerk BZ01763731 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door de heer Latuhihin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1938 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in juni 2013 een zogenoemde samenloop-aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv dan wel de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, naar gelang voor haar het gunstigst is. Verweerder heeft, voor zover hier van belang, de Wuv-aanvraag bij besluit van
11 december 2013 afgewezen op de grond dat niet kan worden vastgesteld dat appellante vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. De oorlogsomstandigheden van appellante hebben verweerder geen aanleiding gegeven te onderzoeken of appellante met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Tegen het besluit van 11 december 2013 heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In mei 2014 heeft appellante verzocht het besluit van 11 december 2013 te herzien en haar alsnog gelijk te stellen met de vervolgde in de zin van de Wuv vanwege het overlijden van haar stiefvader. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen bij besluit van 3 juni 2014 en na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat appellante geen nieuwe feiten of gegevens naar voren heeft gebracht die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. In dat verband is overwogen dat er niet van uit kan worden gegaan dat een zodanig hechte band tussen appellante en haar stiefvader is ontstaan dat hij voor haar een oudervervangende persoon is geworden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of appellante bij haar verzoek om herziening dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die verweerder bij de besluitvorming over de eerdere aanvraag niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Van dergelijke gegevens is ook de Raad niet gebleken. De moeder van appellante is in juni 1940 getrouwd met de militair [naam broer] en is vervolgens met hem in december 1940 verhuisd naar Malang. Appellante bleef wonen bij haar grootouders. [naam broer] is bij het uitbreken van de oorlog in het toenmalig Nederlands-Indië krijgsgevangen gemaakt. Op
17 juni 1943 is hij omgekomen bij een bombardement op het kamp waar hij krijgsgevangen werd gehouden. Uit de gedingstukken komt verder het beeld naar voren dat moeder, met de twee (stief)broertjes van appellante, regelmatig op bezoek kwam. De broer [naam broer] vermeldt ook dat hij tijdens die bezoeken zijn oudere zus leerde kennen als speelkameraad. Daarbij heeft appellante in het sociaal rapport van 16 september 2013 uitdrukkelijk vermeld dat zij haar stiefvader nauwelijks heeft gekend. De aanwezige gegevens rechtvaardigen al met al niet de conclusie dat in de korte periode waarin appellante deel uitmaakte van het gezin, een dermate hechte band met [naam broer] is ontstaan dat hij als oudervervangend persoon kan worden aangemerkt.
2.3.
Gelet op het voorgaande kan het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de onder 2.1 omschreven terughoudende toets doorstaan. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD