ECLI:NL:CRVB:2015:3679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
14/2565 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong met voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 21 maart 2014 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante, geboren op 26 september 1991, had op 2 april 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jong gehandicapten (Wet Wajong). Het Uwv weigerde deze aanvraag bij besluit van 3 juni 2013, en verklaarde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond bij een besluit van 26 november 2013. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts in aanmerking genomen beperkingen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv bij de beoordeling van haar beperkingen onjuist te werk is gegaan. Ze stelde dat er bij het hanteren van een beperking op onderdeel 1.9.2 ook beperkingen op de onderdelen 1.4, 1.5 en 1.6 in aanmerking genomen moesten worden. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de schatting van de functies inpakker, sorteerder en schoonmaker hotel medisch passend was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.

Uitspraak

14/2565 WWAJ
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
21 maart 2014, 13/3263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld. In de loop van de procedure heeft mr. B. van Dijk, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2015. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is geboren op 26 september 1991. Op 26 september 2009 is zij 18 jaar oud geworden. Op 2 april 2013 heeft zij een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jong gehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
2.1.
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor de gevraagde uitkering.
2.2.
Bij besluit van 26 november 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 3 juni 2013 ongegrond verklaard.
2.3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er onvoldoende grond is om te twijfelen aan juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen beperkingen. De aanwezige medische gegevens zijn meegewogen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de stelling van appellante dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) onjuist is gehanteerd. De rechtbank onderschrijft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de functies waar de schatting op gebaseerd is, passend zijn. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de functies, uit medisch oogpunt, geschikt zijn voor appellante en zij beschikt over het voor die functies juiste opleidingsniveau.
2.3.2.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het Uwv niet onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de hoorzitting in de bezwaarfase. Appellante heeft immers zelf aangegeven van de hoorzitting af te zien.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat is miskend dat volgens de door het Uwv gehanteerde richtlijnen (CBBS-handboek) bij het hanteren van een beperking op 1.9.2. ook op 1.4, 1.5 en 1.6 beperkt moet worden gescoord. De verzekeringsarts bezwaar en beroep doet nu voorkomen of appellante geen beperkingen kent op deze aspecten. Bij appellante is sprake van een lage intelligentie respectievelijk een lage GAF-score en niet is onderbouwd waarom de GAF-score niet van belang is.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij allereerst wordt verwezen naar het wettelijk kader, zoals in de overwegingen 2.1 en 2.2 van de aangevallen uitspraak is vermeld.
4.2.
De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de zeer lichte verstandelijke beperkingen van appellante. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is verwerkt dat appellante is aangewezen op een overzichtelijke en goed gestructureerde werksituatie. De verzekeringsarts heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van Inter-Psy naar aanleiding van intakegesprekken op 25 augustus 2011 en 12, 23 en 29 september 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beoordeling en conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan conclusie van de verzekeringsartsen. Met de beperkingen van appellante is in voldoende mate rekening gehouden in de FML. De stelling van appellante dat indien er een beperking is op onderdeel 1.9.2 (routine afhankelijk) er ook beperkingen op de onderdelen 1.4 (inzicht eigen kunnen), 1.5 (doelmatig handelen) en 1.6 (zelfstandig handelen) opgenomen dienen te worden, wordt door de Raad niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 november 2013 uiteen gezet waarom de onderdelen 1.4, 1.5 en 1.6 niet beperkt zijn. De Raad acht deze toelichting voldoende. Ook met de GAF-score van appellante is rekening gehouden.
4.3.
De schatting is gebaseerd op de functies inpakker (handmatig) (11190), sorteerder (111340) en schoonmaker hotel (111332). Er zijn geen arbeidskundige gronden ingediend. Er is geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank, dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante, niet te volgen.
5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 oktober 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.M.A.V. van Kleef
IvR