ECLI:NL:CRVB:2015:3678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
13/6725 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-verzekering en toepassing van beleidsregels door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van appellant, die niet verzekerd werd geacht van 16 januari 1981 tot en met 31 december 1983. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 9 november 2011 vastgesteld dat appellant niet verzekerd was, en dit besluit werd in een later bestreden besluit van 29 april 2013 door de Svb gehandhaafd. Appellant stelde dat de Svb de beleidsregels niet correct had toegepast en dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel. De Svb verdedigde haar standpunt door te stellen dat de beleidsregel SB 1034 enkel van toepassing was op gevallen die onder KB 164 vallen, en niet op appellant die onder KB 557 viel.

De Raad overwoog dat de Svb haar beleid consistent had toegepast en dat er geen sprake was van gelijke gevallen. De beperking van de terugwerkende kracht tot 1 januari 1989 werd gerechtvaardigd door het standpunt van de regering. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van consistente toepassing van beleidsregels door bestuursorganen en de grenzen van het gelijkheidsbeginsel in dit specifieke geval.

Uitspraak

13/6725 AOW
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2013, 13/4701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2015. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
Na de zitting is het onderzoek heropend om de Svb een vraag voor te leggen. De Svb heeft bij brief van 2 juni 2015 gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren op 25 juni 1963 en heeft - in elk geval vanaf zijn 15e verjaardag - steeds in Nederland gewoond. Op verzoek van appellant heeft de Svb hem een pensioenoverzicht verstrekt. In het desbetreffende besluit van 9 november 2011 heeft de Svb appellant niet verzekerd geacht van 16 januari 1981 tot en met 31 december 1983.
1.2.
Bij besluit van 29 april 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb appellants bezwaar tegen het besluit van 9 november 2011 ongegrond verklaard. Daarin is overwogen dat appellants vader in de in geding zijnde periode werkzaam was als bode bij het Internationaal Gerechtshof te Den Haag en dat appellant op grond van artikel 2, eerste lid, onder f, later g en j en later k, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976 (KB 557) uitgesloten was van de Nederlandse volksverzekeringen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gewezen op de Beleidsregels 2011 van de Svb, nummer SB 1034. Appellant heeft opgemerkt dat in deze beleidsregel het onderscheid dat in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 3 mei 1989 (KB 164) wordt gemaakt tussen gezinsleden van werkenden bij een volkenrechtelijke organisatie in het binnenland en in het buitenland, ongedaan wordt gemaakt in gevallen waarin dat onderscheid niet uit de zetelovereenkomst volgt. Volgens appellant is zijn geval gelijk aan deze gevallen, nu hij niet op grond van een zetelovereenkomst wordt uitgesloten van de verzekering, maar op grond van KB 557 en zijn situatie niet anders is dan de situatie waarin beleidsregel SB 1034 van toepassing is. Die beleidsregel zou op grond van het gelijkheidsbeginsel ook in zijn situatie moeten worden toegepast. Door de beleidsregel niet met terugwerkende kracht toe te passen op KB 557, miskent de Svb de strekking van de artikelen 3:4 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus appellant.
3.2.
Desgevraagd heeft de Svb toegelicht dat bij de vaststelling van beleidsregel SB 1034 is aangesloten bij de standpuntbepaling van de Nederlandse regering in 1995 dat het hier bedoelde onderscheid niet langer gehanteerd moet worden in die gevallen waarin de zetelovereenkomst de betrokkene niet van verzekering uitsluit. Op dat moment was KB 164 van toepassing. Aansluitend bij het standpunt van de regering is gekozen voor een terugwerkende kracht tot 1 januari 1989, de datum van inwerkingtreding van KB 164. Er is geen aanleiding gezien deze beleidsregel ook toe te passen voor KB 557.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode in geding op grond van KB 557 niet verzekerd was voor de AOW. Punt van geschil is of de Svb voor deze periode zijn beleidsregel SB 1034 analoog op appellant had moeten toepassen.
4.3.
Met zijn beleidsregel SB 1034 heeft de Svb gezinsleden van werkenden bij volkenrechtelijke organisaties die op grond van KB 164 niet verzekerd waren, verzekerd geacht voor de AOW. Dit beleid moet worden aangemerkt als een buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
4.4.
Het bestreden besluit kan deze toetsing doorstaan. De Svb heeft zijn beleid op consistente wijze toegepast door daaraan geen toepassing te geven voor een periode waarop dit beleid niet ziet. Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel, zoals door appellant bepleit, leidt niet tot een ander oordeel. Van gelijke gevallen is geen sprake, nu het besluit over appellant ziet op een periode waarop KB 557 van toepassing is, terwijl de beleidsregel SB 1034 slechts ziet op (het buiten toepassing laten van) KB 164. Voor zover al aan de orde, kan bovendien worden gezegd dat de beperking van de terugwerkende kracht tot 1 januari 1989 niet zonder grond is, nu is aangesloten bij het standpunt van de regering dat tijdens de toepassing van laatstgenoemd KB is gevormd.
4.5.
Het onder 4.2 tot en met 4.4 overwogen leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

AP