ECLI:NL:CRVB:2015:3677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terug te komen van het besluit van de Sociale verzekeringsbank inzake AOW-pensioen met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1930, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. Appellant had in 2010 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, wat hem met terugwerkende kracht van een jaar was toegekend. Echter, zijn verzoek om het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen, werd op 30 maart 2011 afgewezen. De Svb stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigden. Appellant heeft later, op 25 januari 2012, opnieuw verzocht om terug te komen van dit besluit, maar ook dit verzoek werd afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die het besluit van de Svb konden ondermijnen. Appellant stelde dat het Australische orgaan Centrelink op de hoogte was van zijn verblijf in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet als nieuw feit kon worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb bevoegd was om het verzoek inhoudelijk te behandelen en dat er geen grond was voor een andere conclusie dan die van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat een bestuursorgaan na een eerdere afwijzing een verzoek kan heroverwegen, maar dat dit niet automatisch leidt tot een herziening van het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.