ECLI:NL:CRVB:2015:3677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
13/4287 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van het besluit van de Sociale verzekeringsbank inzake AOW-pensioen met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1930, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. Appellant had in 2010 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, wat hem met terugwerkende kracht van een jaar was toegekend. Echter, zijn verzoek om het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen, werd op 30 maart 2011 afgewezen. De Svb stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigden. Appellant heeft later, op 25 januari 2012, opnieuw verzocht om terug te komen van dit besluit, maar ook dit verzoek werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die het besluit van de Svb konden ondermijnen. Appellant stelde dat het Australische orgaan Centrelink op de hoogte was van zijn verblijf in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet als nieuw feit kon worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb bevoegd was om het verzoek inhoudelijk te behandelen en dat er geen grond was voor een andere conclusie dan die van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat een bestuursorgaan na een eerdere afwijzing een verzoek kan heroverwegen, maar dat dit niet automatisch leidt tot een herziening van het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4287 AOW
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 juni 2013, 12/3476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Australië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.C. van Haren hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1930 en heeft ruim zes jaar in Nederland gewoond en gewerkt, voordat hij in de jaren zestig naar Australië is verhuisd. Op 1 maart 2010 heeft hij een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij besluit van
20 april 2010 is aan appellant met terugwerkende kracht van een jaar een pensioen ingevolge de AOW toegekend. Bij besluit van 30 maart 2011 is het verzoek van appellant om het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen afgewezen. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan appellant met verdergaande terugwerkende kracht aanspraak heeft op het pensioen. Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de Svb een nieuw verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 30 maart 2011 afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Het feit dat door de Svb een volledige heroverweging heeft plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat geen sprake is van een bijzonder geval, brengt niet mee dat de bestuursrechter een oordeel dient te geven over de juistheid van deze heroverweging.
3. Appellant heeft gesteld dat nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Het Australische orgaan, Centrelink, was op de hoogte of had op de hoogte moeten zijn van het feit dat appellant in Nederland heeft gewoond.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 25 januari 2012 dient te worden aangemerkt als besluit op een verzoek van appellant aan de Svb om terug te komen van zijn besluit van 30 maart 2011.
4.2.
Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is juist. De omstandigheid dat Centrelink er (mogelijk) van op de hoogte was dat appellant in Nederland heeft gewoond, is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Niet aannemelijk is dat appellant niet eerder dan na het nemen van het besluit 30 maart 2011 bekend was of heeft kunnen zijn met de omstandigheden waaruit - naar zijn mening - kan worden afgeleid dat Centrelink ervan op de hoogte was of heeft kunnen zijn dat appellant in Nederland heeft gewoond. De informatie in de brief van 12 december 2011 kan om die reden niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid worden beschouwd. Er is daarom geen grond om tot een andere conclusie te komen dan de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat zij niet toekomt aan (inhoudelijke) toetsing van het besluit van 30 maart 2011.
4.4.
Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor

AP