ECLI:NL:CRVB:2015:3675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
14-2159 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake Wubo met betrekking tot oorlogservaringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan over het herzieningsverzoek van appellant, die in 2008 een aanvraag had ingediend voor voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, had in zijn aanvraag gebeurtenissen genoemd die hij had meegemaakt, waaronder een confrontatie met extreem geweld jegens een baby tijdens een huiszoeking. De Raad oordeelde dat deze gebeurtenissen in beginsel onder de werking van de Wubo zouden kunnen vallen, maar dat er geen objectieve bevestiging van deze gebeurtenissen was, buiten de eigen verklaring van appellant. Aangezien mogelijke getuigen inmiddels overleden waren, werd de eigen verklaring als onvoldoende beschouwd om de gestelde ervaringen te onderbouwen.

De Raad benadrukte dat appellant al lange tijd geen Nederlandse nationaliteit meer bezit, waardoor hij niet tot de kring van rechthebbenden van de Wubo behoort. Dit was een belangrijke reden voor de afwijzing van het herzieningsverzoek. De Raad concludeerde dat appellant niet de feiten en omstandigheden had aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De uitspraak benadrukte dat, hoewel de Raad de moeilijkheden en angsten die appellant als kind in de oorlogsjaren heeft ervaren erkent, er voor erkenning als getroffene door oorlogsgeweld een zekere mate van objectieve bevestiging vereist is.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier M.S. Boomhouwer.

Uitspraak

14/2159 WUBO
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Verenigde Staten (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2014, kenmerk BZ01637739 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door L.N. Loman-Wagenmakers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, heeft in 2008 een gecombineerde aanvraag ingediend om voorzieningen krachtens de Wubo en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Wat betreft de Wubo is op 5 maart 2009 afwijzend op deze aanvraag beslist, dit omdat de door appellant genoemde gebeurtenissen niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht, dan wel dat daar geen bevestiging van is verkregen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 17 juli 2009. Appellant heeft geen beroep ingesteld.
1.2.
In september 2012 heeft appellant verzocht om herziening van de onder 1.1 genoemde afwijzing. Bij besluit van 16 mei 2013 is dit verzoek afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vooropgesteld wordt dat appellant al sinds lang niet meer de Nederlandse nationaliteit bezit, zodat hij niet behoort tot de kring van rechthebbenden van de Wubo. Reeds om die reden komt hij in beginsel niet in aanmerking voor voorzieningen op grond van die wet. De door appellant beschreven oorlogservaringen zijn door verweerder wel nader bekeken, maar dat is primair gebeurd in het licht van zijn wens tot erkenning als getroffene door oorlogsgeweld in de zin van de wet.
2.2.
Thans ligt voor de afwijzing van het verzoek aan verweerder om van zijn eerdere besluitvorming terug te komen. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd om een besluit in het voordeel van de betrokkene te herzien. De vraag die in dat kader moet worden beantwoord, is de vraag of appellant feiten en omstandigheden in het geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van zijn eerdere besluit niet bekend waren en dat besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.3.
Appellant heeft een aantal gebeurtenissen genoemd die in het kader van zijn aanvraag uit 2008 nog niet ter sprake waren geweest. Voor enkele van die gebeurtenissen, zoals de confrontatie met extreem geweld jegens een baby tijdens een huiszoeking, geldt dat deze in beginsel onder de werking van de Wubo zouden kunnen worden gebracht. Voor deze gebeurtenissen geldt echter dat daarvan, buiten de eigen verklaring van appellant, geen enkele bevestiging is verkregen. Mogelijke getuigen zijn inmiddels overleden. De eigen verklaring van een betrokkene, zonder dat deze door andere bewijzen wordt ondersteund, wordt volgens vaste rechtspraak van de Raad als onvoldoende beschouwd om te kunnen aannemen dat de door de betrokkene gestelde ervaringen inderdaad hebben plaatsgevonden.
2.4.
Het overwogene onder 2.3 betekent dat verweerder het herzieningsverzoek van appellant heeft mogen afwijzen. Benadrukt wordt dat daarmee niet is gezegd dat appellant niet wordt geloofd. Voor erkenning als getroffene door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo is echter een zekere mate van objectieve bevestiging benodigd. Dat gegeven doet er vanzelfsprekend niet aan af dat appellant, zoals hij ter zitting van de Raad indringend heeft beschreven, als kind in de oorlogsjaren een buitengewoon moeilijke en angstige tijd moet hebben doorgemaakt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD