ECLI:NL:CRVB:2015:3666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van nog niet betaalde leenbijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de terugvordering van nog niet betaalde leenbijstand door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden aan appellante, die sinds 19 augustus 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had in het verleden bijzondere bijstand in de vorm van renteloze leningen ontvangen voor onder andere energiekosten en woninginrichting. De leningen waren verstrekt onder de voorwaarde dat appellante maandelijks een bedrag zou aflossen, met de belofte dat de restantschuld zou worden kwijtgescholden indien zij gedurende drie jaar aan haar betalingsverplichting voldeed.
Echter, in maart 2012 werd de bijstand van appellante beëindigd, en in de periode daarna heeft het dagelijks bestuur appellante verzocht om de openstaande leenbijstand te voldoen. Appellante heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot een terugvorderingsbesluit van het dagelijks bestuur in oktober 2013. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij aan de voorwaarden voor kwijtschelding had voldaan, omdat er gedurende drie jaar op haar bijstand was ingehouden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante niet aan de voorwaarden had voldaan, aangezien zij slechts 32 maanden had afgelost en dat de inhoudingen op haar bijstand waren stopgezet na de intrekking van de bijstand in januari 2012. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de terugvordering door te zetten.