ECLI:NL:CRVB:2015:3649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-4597 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die als kwekerijmedewerker werkte, is op 28 juli 2011 uitgevallen met nek- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 25 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat er geen reden is om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet geschikt is voor de geduide functies vanwege zijn chronische klachten en beperkingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de gronden die appellant aanvoert in hoger beroep overeenkomen met die in beroep en dat de rechtbank deze afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van een onjuiste medische belastbaarheid is uitgegaan. De Raad bevestigt dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt is voor de geduide functies en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 16 oktober 2015.

Uitspraak

14/4597 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2014, 13/6658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A Aksözek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. S. Usanmaz, advocaat, nadere medische stukken in het geding gebracht. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is, vergezeld van zijn echtgenote, verschenen en bijgestaan door mr. Usanmaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als kwekerijmedewerker voor 40 uur per week. Hij is op 28 juli 2011 uitgevallen met nek- en schouderklachten.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij met ingang van 25 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts van 12 juni 2013 en een rapport van de arbeidsdeskundige van 4 juli 2013 ten grondslag.
1.3.
Bij besluit van 28 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2013, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 oktober 2013 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 okober 2013, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank neemt in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens heeft bestudeerd, aanwezig is geweest bij de hoorzitting en informatie van derden in zijn onderzoek heeft betrokken. Er is geen reden aan te nemen dat sprake is geweest van een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank overweegt voorts dat in de medische stukken geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Ook de nadere (medische) gegevens geven de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft overtuigend gemotiveerd dat geen sprake is van het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden en dat er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2013. De rechtbank overweegt voorts dat uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt dat beheersing van de Nederlandse taal moet worden beschouwd als een algemeen gebruikelijke bekwaamheid die binnen zes maanden kan worden verworven. Deze aanname geldt voor functies met opleidingsniveau 1. Omdat de voor appellant geduide functies dergelijke functies zijn, kan de rechtbank appellant niet volgen in zijn stelling dat hij de functies niet kan vervullen omdat hij de Nederlandse taal niet (goed) beheerst. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de functies, gelet op de medische beperkingen, geschikt kunnen worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geschikt is voor de geduide functies. Hij heeft chronische nek- en schouderklachten waardoor hij chronisch pijn heeft. Appellant heeft aangevoerd niet in staat te zijn met licht gebogen arm te reiken of frequent zware lasten te tillen. Daarnaast heeft hij veel moeite met buigen tot 90 graden. Ter zitting heeft gemachtigde van appellant daaraan nog toegevoegd dat appellant niet in een koude omgeving mag werken. Tot slot stelt appellant niet in staat te zijn een toetsenbord te bedienen of een muis te hanteren, omdat hij niet kan lezen en schrijven. Ter onderbouwing heeft appellant onder meer op de probleemanalyse en het daaraan verbonden re-integratieadvies van de arbodienst van 4 mei 2012 gewezen. Bijlage bij deze probleemanalyse is een door de bedrijfsarts opgestelde kritische FML van
12 december 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komen overeen met datgene wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt toegevoegd dat ook uit de in hoger beroep overgelegde medische informatie niet blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep per datum in geding van een onjuiste medische belastbaarheid is uitgegaan. Uit het journaal van de bedrijfsarts blijkt dat appellant in 2009 en 2011 is geadviseerd zijn nek en schouders warm te houden in verband met zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie evenwel meegenomen in zijn beoordeling. Hij was bekend met deze klachten van appellant en heeft hierin geen aanleiding gezien in de FML een beperking aan te nemen ten aanzien van het item koude (onder aanpassingen fysieke omgevingseisen). De door de bedrijfsarts opgestelde FML van 12 december 2011 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Met enkele feit dat de bedrijfsarts in deze FML meer beperkingen heeft aangenomen dan in de door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) opgestelde FML, leidt niet tot het oordeel dat de FML door het Uwv onjuist is vastgesteld. Het is de taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van een verzekerde in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en de verzekeringsarts is daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. In dat kader acht de Raad van belang dat aan de door de bedrijfsarts ingevulde FML een adequate onderbouwing ontbreekt. Ook kan er niet aan voorbij worden gegaan dat deze FML in 2011 is opgesteld teneinde de re-integratiemogelijkheden van appellant in kaart te brengen, dus op een eerder moment en met een ander doel dan de FML in het kader van de Wet WIA (vgl. uitspraak van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039).
4.3.
De grond dat appellant niet geschikt is voor de geduide functies omdat hij niet kan lezen en schrijven slaagt, tot slot, evenmin. Uit het rapport van de arbodienst waar appellant in dit kader naar verwijst, volgt immers dat hij niet kan lezen en schrijven in de Nederlandse taal. In de aangevallen uitspraak is uiteengezet waarom appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij de functies niet kan verrichten omdat hij de Nederlandse taal niet (goed) beheerst. Deze overwegingen worden onderschreven.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en H. van Leeuwen en J. Smeets als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H.J. Dekker
IvR