ECLI:NL:CRVB:2015:3646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-2914 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, die in 1999 ziek was gemeld met psychische klachten, had een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 27 januari 2012 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanspraak op de WAO-uitkering opnieuw beoordeeld na de detentie van appellant en vastgesteld dat hij per 12 oktober 2012 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Appellant was van mening dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en volledig was. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling in twijfel trok. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de relevante informatie van de huisarts en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige in hun beoordeling hadden meegenomen. De Raad concludeerde dat de psychische problematiek van appellant niet was onderschat en dat de medische geschiktheid van de voorgehouden functies correct was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, met J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015.

Uitspraak

14/2914 WAO
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 april 2014, 13/2283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Mercanoglu hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mercanoglu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, voorheen werkzaam geweest als productiemedewerker, heeft zich in 1999 ziek gemeld met psychische klachten. Met ingang van 22 november 2000 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met detentie is het recht op de
WAO-uitkering vanaf 27 januari 2012 geëindigd. Na afloop van de periode van detentie heeft het Uwv de aanspraak op WAO-uitkering met ingang van 12 oktober 2012 beoordeeld. In dat kader is appellant medisch onderzocht en heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige appellant geschikt bevonden om gangbare arbeid te verrichten. Bij besluit van 21 december 2012 heeft het Uwv appellant niet in aanmerking gebracht voor een
WAO-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 oktober 2012 is vastgesteld op minder dan 15%.
2. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn psychische en lichamelijke (rugklachten) beperkingen heeft onderschat en ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. De uitspraak van de verzekeringsarts, dat deze bij het spreekuurcontact geen alcohollucht waarnam, getuigt volgens appellant niet van een serieuze diagnosestelling. In het classificatiesysteem van psychiatrische aandoeningen, de DSM-IV, wordt verslaving als psychiatrische ziekte aangemerkt. Ook heeft appellant aangevoerd dat de voorgehouden functies medisch niet passend zijn en acht hij de toelichting van de voorkomende signaleringen onvoldoende overtuigend. Stukken over de ontzegging van de rijbevoegdheid en inname van het rijbewijs vanwege verslaving alsmede een verklaring van Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV) S. van den Dam van 21 mei 2013 zijn overgelegd. Na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 19 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard
.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig, volledig en overeenkomstig de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben informatie van de huisarts en van de SPV in hun beoordeling meegenomen. Appellant heeft geen informatie in geding gebracht die twijfel wekt aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Verder heeft de rechtbank de medische geschiktheid van de voorgehouden functies onderschreven.
4. In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep herhaald.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Over de stelling van appellant dat de verzekeringsarts niet op serieuze wijze de verslavingsproblematiek heeft beoordeeld, wordt de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat de diagnose alcoholmisbruik door de verzekeringsarts werd erkend en de zinsnede omtrent “alcoholfoetor”, afgezien van het feit dat deze niet leidend is geweest voor de beoordeling, juist wel bij de onderzoeksbevindingen dient te worden vermeld. Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat de psychische problematiek van appellant is onderschat. Wat betreft de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 september 2013 toegelicht dat het röntgenonderzoek geen duidelijke afwijkingen heeft getoond en daarom de vastgestelde belastbaarheid niet anders maakt. Deze toelichting wordt gevolgd. De overgelegde informatie geeft onvoldoende aanknopingspunten om de beoordeling van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voor onjuist te houden.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd
.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM