Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, die in 1999 ziek was gemeld met psychische klachten, had een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 27 januari 2012 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanspraak op de WAO-uitkering opnieuw beoordeeld na de detentie van appellant en vastgesteld dat hij per 12 oktober 2012 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Appellant was van mening dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en volledig was. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling in twijfel trok. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de relevante informatie van de huisarts en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige in hun beoordeling hadden meegenomen. De Raad concludeerde dat de psychische problematiek van appellant niet was onderschat en dat de medische geschiktheid van de voorgehouden functies correct was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, met J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015.